Voornaamste der Drawidische talen, gesproken vanaf Madras tot de Zuidpunt van Voor-Indië. Het naamwoord heeft slechts geslacht, wanneer het redelijke wezens aanduidt; het vormt meervoud door verandering van den slotmedeklinker en de 8 naamvallen door affixen. Het werkwoord bestaat uit stam, tijdsaanduiding en persoonsaffix; het heeft drie wijzen: indicatief, imperatief en infinitief. In den zinsbouw gaat het bepalende aan het bepaalde vooraf: attribuut aan substantief, bijwoord aan werkwoord; het werkwoord sluit den zin.
De literatuur gaat terug tot de 8e eeuw n. Chr. en bestaat vooral uit relig. poëzie, van de 9e tot de 13e eeuw vooral door Djaina’s (➝ Jaina), daarna door Sjiwaïeten geschreven. In de eerste periode is de ➝ Koerral van Tiroewalloewar, in de tweede de Sjiwahymnen-verzameling van Manikka-Wasakar het belangrijkste werk. Opmerkelijk is in later tijd een religieus epos van J. Beschi, een Ital. Jezuïet († 1742), door de Tamil-sprekenden als een meesterwerk hunner lit. beschouwd. Zoetmulder.