Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Sumatra

betekenis & definitie

Eiland in Ned.-Indië, gelegen tusschen 6°39'N. en 5°57'Z. en tusschen 96°9' en 106°5'0. Opp. 441 000 km2, d.w.z. ong. 13½ maal Nederland. Waarschijnlijk is het eiland genoemd naar Samoedra of Sjamatara, een vroegere handelsplaats op de Noordkust van het eiland. Marco Polo bezocht S. en noemde het Java Minor.

Zie plaat en kaart (vgl. index in kol. 831/832).Opbouw Het eiland is opgebouwd uit een bergland, den Boekit Barisan, in het Westen en een breede laagvlakte in het Oosten. Langs de Westkust liggen slechts zeer smalle kustvlakten. De groote rivieren loopen naar het Oosten en bouwden daar de laagvlakte op. Het gebergte is zeer vulkanisch, in totaal telt het een 60-tal vulkanen, o .a. Goenocng Koerintji of Piek van Indrapoera, G. Toedjoeh, G.

Merapi, Singgalang en den Ophir. De Boekit Barisan bestaat in hoofdzaak uit evenwijdig loopende ketens met daartusschen groote lengtedalen. In Noord-S. wijken de ketens uiteen en treden hoogvlakten op, o.a. de Tobahoogvlakte, de Gajoen de Alaslanden. Ook tufplateau’s liggen tusschen de ketens, o.a. dat van Agam.

Een groot deel van de Oostelijke aanslibbingsvlakte bestaat uit kustmoerassen met een rijke rizophorenvegetatie. Vele rivieren hebben aan hun monding groote modderbanken. Door de dichte tropische oerwouden en de dunne bevolking geschiedt het verkeer naar en vanuit zee hoofdzakelijk langs de talrijke rivieren. In het bergland liggen eenige belangrijke meren, zooals het Tobameer en het meer van Singkarah.

Klimaat Het klimaat kenmerkt zich door een gelijkmatig jaarlijksch temperatuursverloop van gemiddeld 26,5° C. De regenval is aanzienlijk, vooral aan de Westkust.

Bevolking De bevolking van S. is van Aziatischen oorsprong. Het eiland vormde in den grooten volkeren stroom een doorgangspoort. Tot de oudst bekende bevolking, verwant aan de Wedda’s van Ceylon, behooren de deels nog nomadiseerende Koeboe’s en Loeboe’s. De belangrijkste volken van S. zijn: Menangkabauers, Kust-Maleiers, Bataks, Atjehers, Gajoërs, Alassers, Palembangers en Lampongers. Voor de steeds uitgebreider Javanenkolonisatie op Zuid-Sumatra zie Lampoeng-kolonisatie De bevolking bedraagt ong. 8 250 000 zielen, 7 750 000 Inheemschen, 470 000 Vreemde Oosterlingen en 28 700 Europeanen.

Middelen van bestaan Het voornaamste middel van bestaan van de inheemsche bevolking is de landbouw. Rijstbouw heeft deels plaats op sawah’s, meerendeels nog op ladangs. Verder worden verbouwd: klappers, koffie, peper en gambir. Ook de rubbertuintjes hebben een aanzienlijken omvang aangenomen, vooral in Djambi. Op de Karoen Batak-hoogvlakten worden Europ. groenten en bloemen gekweekt voor S.’s Oostkust. De Europeesche cultures zijn in hoofdzaak te vinden in het gouvernement van S.’s Oostkust.

Tabak, rubber, palmolie, thee en koffie zijn de belangrijkste producten. De visscherij is grootbedrijf in Bagansiapiapi en is daar in handen van Chineezen.

S. is het eerste mijnbouweiland van den Archipel en levert tin (Bangka, Billiton en Singkep), petroleum [Perlak, Langkat, Moesien Djambi-gebied (zie afb. op de pl. t/o kol. 172 en 173 in dl. I)], steenkolen (Oembilinvelden en Boekit Asem) en goud (Benkoelen).

Handel en verkeer De Inheemsche handel is vnl. in handen van Kust-Maleiers en Chineezen. De groothandel wordt uitsluitend beheerscht door Europeanen. De belangrijkste havens zijn: Belawan met inen uitvoer van Sum.O.kust, Palembang, een vloedhaven met uitvoer van petroleum, steenkool en boschproducten, Sabang (bunkerhaven) en Padang met de mooie Emmahaven.

S. heeft reeds een behoorlijk wegennet. De rivieren zijn bevaarbaar voor prauwen en schepen met geringen diepgang. Spoorlijnen verbinden Padang met Sawahloento, Koetaradja met Medan en Palembang met Teloekbetoeng.

Geschiedenis Vsch. volken en beschavingen hebben in hist. tijd hun invloed doen gevoelen. Gehindoeïseerde Indonesiërs stichtten op Zuid-S. het machtige rijk van → Sjriwidjaja, dat in 1377 door het Oost-Jav. Rijk van → Modjo-Pahit werd ten onder gebracht. De Chineezen kwamen reeds bij het begin onzer jaartelling op S. Tot de 15e eeuw hebben vsch. deelen in naam het oppergezag van de Chineesche keizers erkend. De Islam drong binnen na 1200 en deed echte Mohamm. staatjes ontstaan, zooals Djambi en Palembang.

Het binnenland is lang heidensch gebleven. In een deel der Bataklanden is de Islam nooit doorgedrongen. Zie verder → Atjeh (Gesch.); Menangkabauers; Sjriwidjaja.

Voor de geschiedenis der Nederlanders en missiegeschiedenis op S., zie → Nederlandsch-Indië (sub IV). v. Vroonhoven.

Kunst Ook op S. heeft de Hindoekunst gebloeid. De Boeddhistische Sjailendra’s, vorsten van het rijk Sjriwidjaja (ca. 650 na Chr.), stichtten buiten hun rijksgebied vele tempels: op Sumatra worden echter geen bouwwerken aangetroffen, die met zekerheid aan hen zijn toe te schrijven. Veel zal verdwenen zijn, terwijl, toen de Islam het Boeddhisme verdreef, de tempels vervielen of misschien gesloopt werden voor bouwmateriaal. Op O. Sumatra zijn in de buurt van Palembang en langs den bovenloop der groote rivieren nog eenige Boeddh. bouwwerken gevonden bij Sitok Pajang (Tapanoeli) en te Bahal en beelden bij Soengai Dareh en Padang Rotjo. Van de Inheemsche kunst moge die der Batakkers genoemd worden (bijv.

Sultanshuis te Pakanten) en die van Menangkabau. Mohamm. kunst is er bijna niet, alleen eenige graven in Atjeh, die echter te → Cambay in Voor-Indië vervaardigd zijn. Zie ook → Ned.-Indië (sub VIII). Hendricks.

< >