Echinodermata, stam van meercellige, ongewervelde dieren. Zij worden ingedeeld in vastzittende Pelmatozoa, waartoe de → zeelelies behooren, en vrijlevende Eleutherozoa, met de → zeesterren, zeeëgels, slangsterren en zeekomkommers. Reeds door Aristoteles werden vsch. vormen beschreven. Zij leven op den zeebodem en zijn onvolkomen straalsgewijze symmetrisch gebouwd met grondtal vijf; in de huid ligt een skelet, dat uit kalkplaatjes bestaat, en deze draagt vaak ook stekels van allerlei vorm.
Kenmerkend is verder het watervaatstelsel, dat dient ter ademhaling en voortbeweging. Midden in den romp ligt een ringvormig kanaal, hetwelk zeewater ontvangt uit het zgn. steenkanaal, dat door de zeef- of madreporenplaat met de buitenwereld in verbinding staat. Van dit ringkanaal gaan vertakkingen uit, die eindigen in de huid (ademhaling), in tentakels met zintuigfunctie of in voetjes, die ter voortbeweging dienen. De laatste worden uitgestulpt .als er water in wordt geperst; zij hechten zich met een zuigschijfje vast en kunnen vervolgens, als de wanden zich verkorten, het dier voortbewegen.
Verder is een soort eenvoudig bloedvaatstelsel aanwezig. De darm is bij zee- en slangsterren een breede maagzak, die zich in de vijf armen vertakt; de andere s. hebben een gewonden darmkanaal. Het voedsel bestaat uit bodemafval, plankton en allerlei dieren; vooral de zeesterren eten veel slakken, mossels en kleine visschen.
Sommige s. dragen lichtorganen.
In de huid komen verder oogachtige organen en tastzintuigen voor. Opvallend is het groote herstellingsvermogen: afgeworpen armen groeien tot nieuwe dieren aan. Ook de jongste ontwikkelingsstadia vertoonen zulk een groot regeneratievermogen en vormen dan ook een dankbaar object voor velerlei proeven. De larven zijn vrijzwemmend.Voor fossiele s., zie → Echinodermata.
Lit.: Ihle-Nierstrasz, Leerb. der Bijz. Dierkunde (1928); Reichensperger, in: Handwörterb. d. Naturwissensch. (IX 1934, s. v. Stachelhauter).
M. Bruna.