Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Echinodermata

betekenis & definitie

(< Gr. echinos = egel, derma = huid) of stekelhuidige dieren vormen een der stammen van het dierenrijk. De bouw is radiaalsymmetrisch met grondtal 5; door zijdelingsche afplatting van het lichaam en verschuiving van mond en anus treedt bij vele zeeëgels een tweezijdige symmetrie op (Atelostomata, bijv. de hartegel).

Kenmerkend is verder een onder de huid gelegen, gestekeld kalkskelet en het ambulacraalsysteem of watervaatstelsel, dat ter voortbeweging dient. Zie verder → Stekelhuidigen. M.

Bruna
De Echinodermata fossiliseeren gemakkelijk door hun uit kalkplaten en korrels opgebouwd huidskelet. Aangezien geheele klassen geheel of bijna geheel uitgestorven zijn, overtreft het aantal fossiele soorten verre dat der levende.

Zij worden onderverdeeld in:1° Pelmatozoa (Ie klasse, Crinoidea = zeelelies; IIe klasse, Cystoidea; Ille klasse, Blastoidea);
2° Asterozoa (Ie klasse, Ophiroidea = slangensterren; IIe klasse, Asteroidea = zeesterren; Ille klasse, Auluroidea);
3° Echinoidea = zeeëgels;
4° Holothuroidea = zeekomkommers

Hiervan verschijnen de Pelmatozoa reeds in het midden-Cambrium en zijn op eenige zeelelies na uitgestorven. De Asterozoa dateeren vanaf het boven-Cambrium en hebben nog veel levende soorten. De Echinoidea zijn bekend vanaf het onder-Siluur en hadden hun bloeitijd in het Mezozoicum. De Holothuroidea vanaf midden-Cambrium fossiliseeren slecht. v. Tuijn Echinodorus Echinodorus is een meerendeels Amerikaansch plantengeslacht met 18 soorten van de familie der waterweegbreeachtigen (Alismataceae). Een soort groeit ook in Zuid- en Midden-Europa, nl.

E. ranunculoides, een witbloeiende plant met dun bebladerden stengel, die in het water of in het slijk voorkomt. Bouman Echinoidea (Echinozoa). Van deze klasse van stekelhuidigen (Echinodermata) zijn 2 500 soorten fossiel en 500 recent bekend. Reeds in het onder-Siluur van Estland kent men het geslacht Bothriocidaris, welke tot de onderklasse der Palechinoidea behoort. Deze groep, welker schaal meestal uit een grooter aantal rijen plaatjes bestaat dan bij jongere vormen, bereikt haar hoogtepunt in het onder-Carboon. Tegen het eind van het Palaeozoicum (Primair) worden zij steeds zeldzamer en nog slechts twee geslachten (Tiarchinus en Lyssechinus) leven tot in het Trias. Zij zijn dan verdrongen door de onderklasse der Euechiniden, welker schaal steeds uit 20 rijen plaatjes bestaat.

De oudste vormen, tot het eind van het Trias, behooren alle tot de orde der Regulares, d.w.z. zij hebben de mondopening centraal bovenop en de anale opening er diametraal tegenover. De Endobranchiaten, waartoe het geslacht Cidaris behoort, dat van Trias tot Recent leefde, hebben inwendige mondkieuwen. De Ectobranchiaten hebben de kieuwen uitwendig, d.i. wel binnen de schaal maar toch vóór de mond-opening. Hiertoe behooren o.a. de families der Diadematidae en Echir.idae, de gewone zeeëgel (Echinus).

Na het Trias ontwikkelden zich naast de Regulares de orde der Irregulares. Hier ligt de anale opening niet tegenover de mondopening doch excentrisch, dikwijls óók op den bovenkant. De soorten hiervan hebben dikwijls een groote verspreiding en geologisch kort geleefd, zoodat zij belangrijk zijn als gidsfossielen. Voornaamste geslachten zijn Conoclypeus, Discoidea, Echinoconus, Echinanthus, Echinocorys, Echinocardium, Hemipneustes, Micraster, Pygaster, Pygaulus, Toxaster en Spatangus. Voor bouw en levenswijze, → Zeeëgels. Zie afb. kol. 653. Lit.: K.

A. v. Zittel, Grundzüge der Palaontologie. v. Tuijn

< >