Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Stamboom

betekenis & definitie

1° (geschiedk.) ➝ Genealogie (1°).

Stamboom van Christus. In twee Evangeliën staat een geslachtslijst van Christus. Het Evangelie van Matthaeus begint er mee en gaat in afdalende lijn tot aan Abraham. Lucas geeft in het derde hoofdstuk in opgaande lijn een stamboom tot aan Adam. De namen van Abraham tot aan Jezus zijn in beide lijsten echter niet dezelfde. Deze verschilpunten in de aangifte van bepaalde personen doen niets af aan de historiciteit van beide lijsten, die niet volledig zijn.

Bij de berekening kon men op onderscheiden manieren te werk gaan. Sommige exegeten nemen aan, om het verschil in personen te verklaren, dat Lucas den stamboom van Maria geeft. Matthaeus geeft in alle geval dien van Joseph. Vóór de 16e e. verdedigde niemand deze meening. Ook nu zijn niet alle exegeten, ook de Katholieke niet, het over deze verklaring eens. Voor iconographie, zie ➝ Jesse (sub Jesseboom).

C. Smits.
2° Biologie. In de moderne systematiek, die er naar streeft de planten- en dierengroepen in een natuurlijk stelsel te rangschikken, noemt men s. het schematisch overzicht, waarin de afstammingsgeschiedenis van een min of meer uitgebreide groep plant- of diersoorten met hun onderlinge verwantschap aanschouwelijk wordt weergegeven. De Koningsberger s. van het plantenrijk (1924), die geheel is opgebouwd op de door prof. Carl Mez toegepaste methode van de serodiagnostiek, is in de laatste jaren het voorwerp geworden van gegronde critiek.

In de genealogie en de daarmee verband houdende stamboomstudie, die soms onvermijdelijk in de plaats moet treden van het doelbewust experimenteel onderzoek, heeft het woord s. (arbor consanguinitatis) vaak een onduidelijke beteekenis; op de takken en twijgen van een boom worden de nakomelingen opgeteekend van het in de wortels of op den stam af geheelde ouderpaar. De aldus opgevatte s. is onvolledig in dien zin, dat de betrekking tusschen een individu en zijn nakomelingen alleen in mannelijke lijn wordt aangegeven met veronachtzaming van het vrouwelijk element en van zulke verwanten, die niet direct tot de mannelijke lijn behooren. Dezelfde leemten komen voor in den kwartierstaat (Ahnentafel), waarbij het onderzoek, uitgaande van een bepaald individu, opklimt tot alle zich verdubbelende paren van voorouders. In de practijk heerscht vaak verwarring tusschen de begrippen s., waarbij een organisme bestudeerd wordt in verband met zijn nakomelingen, en kwartierstaat, waarin een individu alleen voorkomt als nakomeling van een aantal voorouders. De ➝ pedigree van een dier of van een zuiver plantenras wordt niet weergegeven door den s., wel door den kwartierstaat.

In de fokkerij gebruikt men ook den term stamtafel voor s., wanneer de vrouwelijke en alle andere nakomelingen er in zijn opgenomen. De op die wijze aangevulde s. of stamtafel kan bij het onderzoek van de erfelijke eigenschappen in een bepaalde familie groote diensten bewijzen. De moderne stamtafel is dus niets anders dan een van boven naar onder geschreven s., die met vrouwelijke en andere dan directe verwanten werd aangevuld.

In de practijk van de fokkerij en de ➝ plantenveredeling spreekt men van stamboomteelt, zoodra men doorkweekt met dieren of planten, die tot denzelfden s. behooren. Bij de planten verschilt de stamboomselectie of stamselectie, ook lijnenselectie genoemd, hierin van de ➝ massale uitlezing, dat het zaad van de uitgekozen eliteplanten niet gemengd doch op afzonderlijke veldjes wordt uitgezaaid, waardoor elke plant in haar nakomelingschap kan worden beoordeeld. Bij autogame gewassen voert deze individueele ➝ teeltkeus tot het afzonderen van de beste reine ➝ linie. Bij allogame planten kan men stamselectie toepassen, alleen langs moederszijde, door de planten, gegroeid uit het zaad van een individu, te laten bestuiven door nakomelingen van andere planten, ofwel men kan de eliteplanten kunstmatig zelfbestuiven. Stamboomteelt of genealogische selectie kan bij dieren alleen plaats vinden, wanneer de ouders en hun nakomelingen op bepaalde wijze genummerd en op hun in aanmerking komende eigenschappen grondig worden gecontroleerd. Voor het selecteeren der fokdieren bedient men zich dan zoowel van kwartierstaten als van stamtafels. Het houden van volledige stamboeken voert tot een inzicht in den erfelijken aanleg der stamboekdieren en laat toe den graad van ➝ inteelt der gepaarde dieren te bepalen.

Lit.: Carl Mez, Drei Vorträge über die Stammesgeschichte der Pflauzenwelt (1925); H. de Vries, Het Veredelen van Kultuurplanten (1908); L. Löbner, Die Inzucht (1929).

Dumon.

< >