Men make onderscheid tusschen regecringsvorm, d.w.z. den staatsvorm uit nationaalpubliekrechtelijk oogpunt (zie hierover het art. → Regeeringsvorm), en dien uit internationaal-publiekrcchtelijk oogpunt bezien. Hier wordt alleen s. in de laatste beteekenis behandeld.
Men onderscheidt het enkelvoudige en het samengestelde type. Het enkelvoudige (dat organisatorisch gesproken van alles kan zijn: republiek, monarchie, enz.) valt uiteen in staten zonder en staten met koloniën of andere afhankelijke gebieden, die vanuit één centrum geregeerd worden (voorbeelden resp. Roemenië en Nederland). Ook bij de samengestelde staten kent men twee typen: samenstelling op voet van gelijkheid, en op voet van ongelijkheid.
Van de eerste soort noemen we:
1° De personeele unie (Nederland en Luxemburg), d.w.z. één monarch over twee in- en uitwendig onafhankelijke staten. Voorts:
2° De reëele unie (Noorw. en Zweden vroeger), waar de uitwendige onafhankelijkheid verloren is.
Thans bestaat alleen nog:
3° De federatie in den vorm van
a) → statenbond (de Ned. Republiek vroeger) en vooral van
b) → bondsstaat (de Vereenigde Staten van Amerika, Zwitserland, Duitschland tot 1918, Brazilië).
De bondsstaat is veel sterker gecentraliseerd dan de statenbond, ofschoon de aangesloten staten naar binnen autonoom blijven.
Van de ondergeschikte staatsvormen noemen we:
a) den vazalstaat (Bulgarije t.o.v. Turkije tot 1906), waar de souvereine staat ongeveer alles te zeggen heeft (leger, munt, belasting). In 1914 zijn alle vazalstaten verdwenen,
b) De protectoraten, in wezen hetzelfde, maar nog sneller op geheele annexatie uitloopend.
Ten slotte
c) de staten onder → mandaat,
d) die onder internationale bescherming (Memel, Danzig) en
e) die met gegarandeerde neutraliteit (overigens een zeer groote mate van souvereiniteit bezittend): België tot 1914, Zwitserland; zij mogen geen aanvalsoorlog voeren, wel verdedigend optreden. Keulemans.