Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Sparta

betekenis & definitie

In het oude zooals in het moderne Griekenland (Sparti) de hoofdstad van de provincie Laconië (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 369 in dl. XII); in de Oudheid het hoofdcentrum van de Doriërs en van den Dorischen staat.

Omstreeks de 11e eeuw v. Chr. zijn de Doriërs uit Noord-Griekenland in den Peloponnesus binnengedrongen; te Sparta richtten zij een soort van bestendig kamp in, van waaruit zij geleidelijk haast geheel den Peloponnesus veroverden.

De inheemsche, Achaelsche bevolking werd onderhoorig (→ Heloten, Perioiken). Het veroverde land werd onder de Spartaansche volburgers (homoioi = gelijken) in loten (klaroi) verdeeld; góden en koningen kregen bevoorrechte domeinen (temenè).

De Spartaan was een militair, die leefde van de opbrengst van zijn door lijfeigenen bewerkt land. Sparta heeft altijd vastgehouden aan zijn oude, oligarchische dubbelmonarchie en de aan → Lycurgus toegeschreven instellingen.

Twee koningen, een uit het huis der Aigiadai en een uit het huis der Eurypontidai, regeerden samen, bekleed met religieuze en militaire bevoegdheden. Toen in 764 v.

Chr. het „democratisch” ephoraat werd ingericht, kwamen zij, evenals alle andere burgers, onder de bestendige controle der vijf ephoren. Deze, jaarlijks verkozen vertegenwoordigers van het volk (enkel de homoioi!) oefenden in feite het opperste gezag uit.

Verder bestond van overouds de raad der geronten (gerousia, geroochia), welke was samengesteld uit 28 burgers boven 60 jaar oud, die levenslang den koninklijken raad vormden, samen met de ephoren het opperste gerechtshof uitmaakten en als staatsraad de volksvergaderingen voorbereidden.

Van de volksvergadering (apella) maakten alle volburgers vanaf hun twintigste jaar deel uit; hier werden de voorstellen over oorlog en vrede, over allerlei verdragen, inzake wetgeving door geroep verworpen of bekrachtigd en werden ook de geronten en de andere beambten (misschien ook de ephoren) verkozen.

Bekend was de ruwe Spartaansche tucht en het leven in gemeenschap (→ Syssitiën). Eeuwenlang genoot S. de faam het bolwerk te zijn van Hellas; over zijn groot e rol in de Grieksche geschiedenis, zie art.

Griekenland (dl. XII, kol. 329 vlg.).

In de laatste eeuwen der klassieke periode verminderde geleidelijk het aantal volburgers, wat, met het prijsgeven van de oude, strenge zeden, de hoofdoorzaak werd van het verval. De slag te Leuctra (371 v.

Chr.) beteekent het einde van de macht van S. In 243 v.

Chr. beproefde Agis IV en na hem Cleömenes III (235-219) den staat te hervormen door o.m. tot de Lycurgische instellingen terug te keeren, wat evenwel mislukte. Vanaf de 2e en de daarop volgende eeuwen v.

Chr. wordt het verval dan ook hoe langer hoe meer zichtbaar.

In den Romeinschen keizertijd werd S. beschouwd als een bezienswaardig, levend museum.

V. Pottelbergh.Lit.: → Griekenland (lit.-opgave sub I A Geschiedenis) ; Pareti, Storia di Sparta Arcaica (1917); Busolt-Swoboda, Griech. Staatskunde (2 dln. 1920-’26).

< >