(Salpidae), fam. der →manteldieren. Een dikke, doorzichtige mantel omgeeft de inwendige organen; als ringvormige spierbanden het adem- en voedingswater hieruit naar achteren uitdrijven, schiet het dier voorwaarts, waarna door de veerkracht van den mantel weer nieuw water wordt ingezogen.
Elke soort treedt op in twee vormen: als kolonie en als solitaire vorm. De leden der kolonie dragen tweeslachtige voortplantingsorganen, en uit de eieren ontwikkelen zich de solitaire s.
Deze laatste planten zich ongeslachtelijk voort door vorming van knoppen aan de buikzijde; deze blijven samenhangen en groeien aldus tot een nieuwe kolonie uit. De s. leven vooral in warmere zeeën, soms in massale hoeveelheden en voeden zich met kleinere organismen.
Sommige soorten zijn lichtgevend. M.
Bruna.Lit.: Brehms Tierleben (III 41914); I. Ihle, in: Kükenthals Handb. der Zoöl. (V 1935, 401 vlg., sub Desmomyaria).