De echte sagoboomen behooren botanisch tot het geslacht Metroxylon van de fam. der Palmae. Het zijn uitstoelende palmen met een ruigen dikken stam, die zich op 3-jarigen leeftijd begint te vormen en na omstreeks 12 jaar een hoogte kan bereiken van 8 tot 10 m.
Zij komen in de meeste tropische streken zoowel in het wild als gekweekt voor in tal van variëteiten, welke in Ned.-Indië vnl. behooren tot de soorten Metroxylon Rumphii en M. Sagus. Dijkstra.De Metroxylon Rumphii is de eigenlijke s. der Molukken, de M. laeve is over den geheelen Archipel verbreid. Even voor den bloei wordt de palm geveld en in stukken gehakt, die overlangs gespleten worden. Het merg wordt er uit geklopt, met water gemengd en gekneed en vervolgens door doeken gezeefd. Dit meel — ruwe sago — vormt het hoofdvoedsel van de inheemsche bevolking der Molukken en Nieuw-Guinea. Export vindt alleen plaats uit West-Borneo, Sumatra en den Riouw-Lingga-Archipel. Malaka levert ook veel sago.
De sago voor Europeesch gebruik wordt op bijz. wijze bewerkt: de ruwe sago wordt gespoeld, gezeefd, gekorreld en geroosterd. Hoofdcentrum van den handel is Singapore, waar veel sago tot sagomeel en parelsago (zuiver witte of doorschijnende korrels) wordt verwerkt, meestal door Chineezen. Sago bevat 70-80 % zetmeel, 0,5-3 % eiwit, verder cellulose, zouten en water. S. wordt in Europa gebruikt voor soepen en in de banketbakkerij. De uitvoer van sagoproducten uit Ned.-Indië bedroeg in 1935 ong. 41.000 ton ter waarde van ong. 1 millioen gulden.
Lit.: J. J. Paerels, art. Sago, in: van Gorkom’s Oost-Indischo Cultures (III); Sprecher von Bernegg, Tropische und Subtropische Weltwirtschaftspflanzen (I. Starkeu. Zuckerpflanzen, 1929). Snel.