Romeinsch dichter. * 20 Maart 43 v. Chr. te Sulmo; ♱ 17 n. Chr. te Tomi aan de Zwarte Zee. Oorspr. opgevoed, naar den trant der voorname Rom. families, voor de magistratuur, voelde hij zich onweerstaanbaar tot de letteren getrokken.
Een blijkbaar overgroot gemak van versificatie (rijmen waren er niet eens) dreef hem tot het uitsluitend beoefenen der dichtkunst. Hij schreef tragedies, doch die gingen verloren. Te Rome en in het volle wereldsche leven, gaf hij achtereenvolgens: de „Heroides”, de „Amores”, de „Medicamina Faciei”, de „Ars amatoria”, en „Remedium amoris”. De titels van bijna al deze werken wijzen reeds voldoende uit, op welk gebied de dichter zich bij voorkeur bewoog.
Hij is niet zelden walgelijk. Als grootste werk kan dan worden genoemd: de „Metamorphosen”, in vijftien boeken, die ook thans nog de lust zijn van alle bloemlezing-vervaardigers.In 9 v.. Chr. brak er een nieuwe periode voor hem aan, daar hij toen door den keizer naar Tomi werd verbannen. De reden is nog altijd niet met volle zekerheid bekend, maar hing in ieder geval samen met een zedenschandaal, waarbij ook prinses Julia betrokken was. Vandaar de onverbiddelijkheid des keizers tot het einde. O. schreef er de „Tristia”, „Epistulae ex Ponto”, „Ibis’*, „Halieutica”. Na Augustus’ dood werden de on-affe „Fasti” (een kalender) pas uitgegeven. O. is tegenwoordig, naar alle recht en billijkheid, niet erg in de ode. Slijpen.