Psalmodie (= psalmgezang) noemt men de verschillende wijzen, waarop bij den Kath. eeredienst de psalmen gezongen worden. Men onderscheidt de eigenlijke psalmodie en psalmodische gezangen.
Bij de eigenlijke p. of de eenvoudige psalmtonen van Officie en Mis (Introitus) worden de psalmverzen op één toon gereciteerd, met een sobere versiering aan het begin en einde van het recitativisch gedeelte. Psalmodische zangen, die men in analogen zin ook p. zou kunnen noemen, zijn die zangen (niet noodzakelijk psalmteksten), die wel het bouwschema der p. vertoonen, maar in hun vrij en rijker melodieverloop totaal afwijken van de eenvoudige psalmtonen.Bouwschema: aanhef — recitatief — sluiting. Elk psalmvers is verdeeld in 2 halfverzen. Hoofdzaak is het op één toon gezongen recitatief van elk halfvers, dat tenor (minder juist ook dominant) wordt genoemd. In sommige gevallen wordt het recitatief van het halfvers ingeleid door een eenvoudige melodische figuur, het zgn. initium of intonatio; steeds echter wordt het halfvers afgesloten door een vaste melodische formule, cadens genaamd. Bij de gewone p. komt deze op den woordklemtoon, die een hoogeren toon krijgt (tonische cadens); bij de meer versierde p. worden de laatste (gewoonlijk 6) lettergrepen gezet op een steeds onveranderlijke notenreeks (cursische cadens). Ook bij de psalmodische zangen komen steeds deze 3 elementen voor: initium-tenor-cadens, maar in veel gecompliceerder vorm.
Muziek.
Van de oud-Joodsche liturgie is ons geen enkele zangwijs bewaard; de melodieën, die Idelsohn verzamelde, hebben ongetwijfeld groote waarde, maar blijven toch altijd een mondelinge overlevering; zij wijzen echter op een nauwe verwantschap met de Gregoriaansche psalmtonen. Bij de Christelijke liturgie der eerste eeuwen nam de p. een zeer voorname plaats in; van de toen gebruikte psalmwijzen weten we niets met zekerheid; alleen weten we, dat ze eenvoudig moeten geweest zijn, daar alle geloovigen er aan deel namen. Toen in de 4e eeuw het systeem der 8 kerktonen (→ Octoëchus) met de oud-Christelijke muziek in verbinding werd gebracht, begon men de vsch. psalmwijzen naar de vsch. kerktonen te onderscheiden. Als de kerkzang onder Gregorius I gesystematiseerd wordt, deelt ook de p. in deze definitieve vastzetting; de oudste schriftelijke opteekening van onze tegenw. psalmtonen dateert uit de 10e eeuw. Daarnaast zijn voor bijz. gelegenheden nog andere psalmtonen ontstaan: zoo de „tonus peregrinus” (= buitenlandsche toon; van Byzantium afkomstig ?), de zangwijzen van het Invitatorium e.a.
Verschillende wijzen van uitvoering.
a) Koor om koor, met keervers (→ antiphoon).
b) Solist en koor, met keervers (responsum). → Responsoriaalzang.
c) De geheele psalm wordt zonder onderbreking van eenig keervers afgezongen door koor of solist: → cantus directaneus. Bij het Officie o.a. de „Kleine Uren” van Triduum Sacrum en Allerzielen; bij de Mis de Tractus.
Lit.: Idelsohn, Thesaurus of Iïebrew Oriental melodies(Berlijn 1922); Idelsohn, Jewish music (New York 1929); Ferretti, Estetica gregoriana (1934). Bruning.