In het Protestantisme is de kerk niet, zooals in het Katholicisme, een heiligdom, waarin God werkelijk woont, dus een Godshuis, maar een vergaderlokaal, waarin de prediking van het Woord Gods, als het allervoornaamste in den eeredienst, plaats vindt. Men spreekt daarom ook niet van Prot. kerkelijke bouwkunst, maar van Prot. kerkenbouw.
Juist omdat in het Protestantisme niet het H. Misoffer, dat op het altaar wordt opgedragen, als het allervoornaamste in den Christelijken eeredienst wordt aanvaard, is het altaar óf zeer bijkomstig (Lutheranisme) óf heelemaal niet (Calvinisme) een hoofdmoment der bouwende gedachte; men vraagt preekkerken.
Eerste eisch is, dat men den prediker kan zien en hooren: hetgeen leidt tot de centrale ruimtegedachte, een centraal grondplan. Daarenboven is het zaak op een vaak klein oppervlak uit te zien naar een zoo groot mogelijk aantal zitplaatsen: hetgeen leidt tot het bouwen van galerijen boven elkander.
Bijna heel de 16e eeuw behielp men zich uitsluitend met de aan Katholieken ontnomen kerken, welke om hun langgerekt schip en uitgebreid koor, dwarspand, zijbeuken en kapellen voor den Prot. eeredienst weinig geschikt waren. Vele bleven in gebruik tot op heden en zijn door het afschieten der ruimten verminkt.
Sedert het einde der 16e eeuw begon men in Nederland met den bouw van eigenlijke Protestantsche kerken; aanvankelijk werd de kerk door het stadsbestuur gebouwd en de bouw uitgevoerd door vaste fabrieksmeesters (Hendrik de Keyser), terwijl Kath. kerken nog tot voorbeelden dienden. Ze doen koud en profaan aan; hun stijl past zich aan de alg. bouwaspiraties van den tijd aan en hangt nauw samen met den politieken en econ. toestand van den regeerenden staat, zoodat met het verval van de burgerlijke macht de kerkenbouw wordt losgelaten en gevolgelijk ook deze tot verval komt.
De eerste kerkgebouwen in Nederland verrezen in frontiervestingen (Willemstad, Blokzijl, IJzendijke) en in het hartje van Holland. Men onderscheidt in den bloeitijd van den P. k. drie groepen:1° Centraalbouw (Willemstad, 1596-1607; IJzendijke, 1612; Noorderkerk, van Hendrik Jacobsz Staets?, te Amsterdam, 1620’23);
2° Basilicaalbouw (Zuiderkerk, 1603-’ll, en Westerkerk, 1620-’31, beide te Amsterdam door Hendrik de Keyser);
3° Eenschepige zaalkerken met of zonder galerijen; voorbeelden hiervan in Heemstede (1622-’24), Buitenpost (1611-’13), Surhuizum (1614), Kortehemmen (1620), Blokzijl (1609-’13) e.a. Overigens sluiten zich de Prot. kerken aan bij den tijdstijl en ziet men Klassicistische bouwwerken, Waterstaatskerkjes, terwijl de moderne Prot. architecten niet achter blijven bij de Katholieken en doelmatige kerkjes bouwen, waarbij de Kath. kerkelijke bouwkunst niet zonder invloed is. p. Gerlachus
Lit. : K. Fritsch, Der Kirchenbau des Protestantismus (1893) ; M. D. Ozinga, De Prot. kerkenbouw in Ned. van Hervorming tot Fr. tijd (1929); F. Vermeulen, Handb. tot de gesch. der Ned. bouwkunst (II, 354 vlg.).