1° Joseph, Fransch Benedictijn, musicoloog. * 7 Dec. 1835 te Bouzemont, ♱ 8 Dec. 1923 te Conques (België). In 1859 trad hij te Solesmes in de Orde der Benedictijnen, waar hij de medewerker werd van dom ➝ Jausions aan het herstel der Gregoriaansche melodieën; na diens dood (1870) kreeg hij de leiding.
Eerst in 1880 werd het resultaat van hun werk gepubliceerd:Les Mélodies grégoriennes, de grondslag van alle latere studies op dit gebied; het eerste practische resultaat was de uitgave van het Liber Gradualis in 1883. Later verschenen nog Variae preces (1888), Liber Antiphonarius (1891), Cantus Mariales (1903), enz.
Ondanks de tegenwerking der ➝ Mediceavoorstanders werd het werken van P. en zijn medewerkers in 1901 door Leo XIII min of meer officieel erkend, en vond zijn bekroning, toen Pius X hem benoemde tot president der pauselijke commissie tot herstel van den Gregoriaansehen zang (1904). Reeds eerder was er bij het restauratie-werk ernstig verschil van meening geweest tusschen P. en zijn voomaamsten medewerker dom ➝ Mocquereau.
Voor de melodische restauratie baseerde P. zich op de hss. der 12e en 13e eeuw, welker lezing dichter bij ons muzikaal aanvoelen staat („tradition vivante”) dan de meer archaïsche en moeilijker te ontcijferen lezing der 10e en 11e eeuw, die Mocquereau verdedigde. Ook op rhythmisch gebied was er geen eenheid; P. was een overtuigd aanhanger van het oratorisch rhythme van ➝ Gontier (➝ Benedictijnen, sub Gregoriaansch), volgens wien op de eerste plaats de tekst, en niet de muziek (Mocq.) maatgevend was voor het rhythme.
Langzamerhand ontstond er, vooral door deze kwesties, een verwijdering tusschen beide geleerden: in 1892 vertrok P. naar Ligugé en werd in 1898 abt van S. Wandrille.
Daar er echter in den boezem der pauselijke commissie steeds meer kwesties rezen, werkte P. met zijn particuliere medehelpers practisch alleen aan de officieele uitgave van het Graduale (de „Editio Vaticana” van 1907) en van het Antiphonale Romanum (1912). Na de verschijning van het Antiphonale werd de pauselijke commissie, die feitelijk al jaren ontbonden was, ook rechtens ontbonden, en P. verliet Rome; de verzorging der nieuwe Gregoriaansche uitgaven is sindsdien toevertrouwd aan een sectie der Riten-Congregatie.Werken: behalve de reeds genoemde, de Propria van zeer vele diocesen, en vele art. in de Revue du chant grégorien. Bruning.
2° Robert Joseph, Fr. rechtsgeleerde. * 9 Jan. 1699, ♱ 2 Maart 1772. Hoogleeraar te Orleans, rechter en rechtsgeleerd publicist. Bekend zijn P.’s „Pandectae justinianeae in novum ordinem digestae etc.”, benevens een reeks verhandelingen over het (oude) Fr. recht (o.a. Traité des Obligations, 1761). Voorts schreef hij Epitome operis Grotii de jure Belli et pacis, en enkele verhandelingen over canoniek recht. Voor de latere Fr. wetgeving (codificatie) is de figuur en het werk van P. van de allergrootste beteekenis.
Lit.: Oeuvres de R. J. P. (o.a. de uitg. Brussel-Amsterdam 1829-’34, in 8 dln., bezorgd door Dupin : in dl. I uitvoerige biogr. door Dupin). Hermesdorf.