1° Andries Hendrik, type van den Afrikaanschen voortrekker. * 1792, ♱ 1853. P. was aanvoerder van een trek uit Colesberg, waaronder Paul Kruger (toen 10 jaar oud) en Sarel Cilliers; kocht van de Kaffers voor vee het land tusschen Vet- en Vaalrivier met latere hoofdplaats Winburg; ondernam een verkenningstocht naar Zoutpansberg en bestrafte bij terugkeer in den slag van Vechtkop (Oct. 1836) den inmiddels gepleegden moedwil der Kaffers op de achtergelaten Boerenvrouwen en -kinderen, toen 40 Boeren 5 000 Kaffers versloegen; nam deel aan de verovering van Natal, dat hij wegens verschil met Andries Pretorius in 1838 verliet; trok naar Transvaal en stichtte Potchefstroom en stelde een Volksraad in tot Sept. 1840; was altijd aanvoerder der onverzoenlijkste anti-Engelsche elementen; trok Noordwaarts naar Zoutpansberg, besefte de waarde van een zeehaven en onderhandelde daarover met de Portugeezen.
P. was de leider met de diepste nationale en religieuze overtuiging. Besselaar.
2° Everhardus Johannes, schrijver. * 27 Juni 1808 te Zwolle, ♱ 3 Febr. 1875 te Amsterdam. P. werd te Amsterdam opgeleid voor den handel
en werkte 1827’31 te Antwerpen, waar hij kennis maakte met J. F. Willems. Na den Belg. opstand maakte hij een reis naar Zweden, om zich in 1832 voorgoed in Amsterdam te vestigen, waar hij zakenman bleef en zich in zijn vrijen tijd aan de letteren wijdde. Hier maakte hij kennis met Aern. Drost, J.
P. Heye en R. Bakhuizen van den Brink, met wie hij in 1837 De ➝ Gids oprichtte. Na zijn en Huet’s ontslagname als redacteur van De Gids in 1865 maakte hij met Busken Huet een reis naar de Dantefeesten te Florence. Kort daarop vertrok Huet naar Indië en maakte P. een aantal buitenlandsche reizen, waarop hij zijn belangstelling verbreedde en rusteloos arbeidde aan zijn ideaal om het Ned. geestesleven een waardige plaats in Europa te verzekeren.
Als voorbeeldig ideaal gold voor P. de Hollandsche Goude Eeuw; om die hoogte te bereiken, prikkelde hij het Ned. volk met zijn verheerlijking van dien tijd (Rijksmuseum 1844) en zijn afgeven op den duffen tijdgeest (➝ Jan, Jannetje en hun jongste kind, d.i. Jan Salie, 1842). In frisschen, krachtigen stijl poogde hij het jonge geslacht de oud-vaderlandsche deugden, den goeden smaak van Vondel en de geestigheid van Huygens bij te brengen. Deze stijl echter, zwaar, geleerd en gedrongen, die veel van den lezer eischt, was een der oorzaken, dat P. ’s ideaal niet insloeg bij zijn tijdgenooten. Een diepere oorzaak was, dat zijn liberalisme, zijn neutraal naturalistisch godsbesef, dat op de 18eeeuwsche Aufklärung steunde, hem belette verder terug te zien dan de Gouden Eeuw en hij de Middeleeuwen en den godsdienst slechts aesthetisch kon bewonderen. Zijn werk kon geen vrucht dragen, omdat het geen wortels had.
Eerst door de jongeren is P.’s streven gewaardeerd om zijn liefde voor de schoonheid, voor land en volk, is zijn breede belezenheid en zijn rustelooze werkkracht bewonderd naast zijn gevoelige en zuivere taal.
Werken : verzameld en uitg. door Joh. C. Zimmerman (Werken, 18 dln. 1885). Behalve de hooger genoemde: Liedekens van Bontekoe (1840); Zangen des Tijds; Het Noorden in Omtrekken en Tafereelen (1836-’40) ; Een halve-eeuws wake (1851); Florence (1868); Leven van R. C. Bakhuizen van den Brink (1870. onvoltooid); De Nalatenschap van den Landjonker (hierin: Gedroomd Paardrijden; 1874); Brieven van P. aan Huet (1901). Lit. : Alb.
Verwey, Het leven van P. (1903); N. Beets, E. J. P. (1892); G. Brom, Romantiek en Katholicisme (I 1926) ; Th. v. Hoogstraten, Studiën en Kritieken (II 1891, III 1897) ; Poelhekke (in : De Katholiek, CXXIV 1902); J.
H. Groenewegen, Bibliogr. van P.’s werken (1890); Brieven van Huet aan P. (1925). Piet Visser.