Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Polariteit

betekenis & definitie

1° (meetk.) ➝ Poolverwantschap.

2° (Philol.) Met polariteit (der vocalen) bedoelt men het typische verschijnsel, dat in sommige taalgroepen de klinkers naar hun symbolische beteekenis in vast („polair”) systeem gerangschikt kunnen worden. Met i(e) wijst men bijv. op den spreker, het nabije, het heden; met u(o) daarentegen op een derden persoon, het verder verwijderde in plaats of tijd; de a wijst op een tusschenliggende sfeer van intimiteit. Bij ons komen woorden als zigzag, bim-bam-boem e.d. daar in zooverre mee overeen, als ook hier het eerste lid met i op het nabije aspect, maar het tweede met a op het verder verwijderde wijst.

Wils.

< >