1° Ook wel placetum regium of exequatur geheeten, is een vermeend recht van vorsten (Staten) om pauselijke besluiten vóór hun afkondiging te beoordeelen en de publicatie al dan niet te verbieden. De Kath. Kerk heeft het p., dat in de M. E. (bijv. in den strijd tusschen paus en keizer en tijdens het Westersch Schisma) als strijdmiddel werd toegepast, nimmer erkend.
Een principieele formuleering kreeg het eerst in het oudere Gallicanisme (15e e.) en drong van Frankrijk uit in Spanje en Italië door. In Duitsch land vond het een basis in het begrip der landskerken, door het Lutheranisme aanvaard. De verbreiding staat voorts in nauw verband met de theorie van het vorstelijk absolutisme (Philips II, Lodewijk XIV). De groote tijd van het recht van p. ligt in den bloeitijd van het verlicht despotisme (tweede helft 18e en eerste helft 19e e.), dat de Kerk ondergeschikt hield aan den Staat.
Het Febronianisme en het Josephisme trachtten het een natuurrechtelijken grondslag te geven. Het werd uitgebreid tot alle pauselijke documenten, bisschoppelijke verordeningen en alle besluiten van algemeene en bijzondere concilies.Ook in het Vereenigd Koninkrijk der Nederlanden van Willem I vond het recht van p. toepassing, of schoon de Grondwet (1815) het niet kende. Men had het eenvoudig als bestaand overgenomen uit Napoleon ’s organieke artikelen bij het concordaat van 1801. Met opmerkelijken ijver werd het gehanteerd, hetgeen het Kath. volksdeel als een grief gevoelde. In de jaren ’40 is er om het recht van p. een vrij scherpe strijd gevoerd, naar aanleiding van een poging om het in een nieuw' wetboek van strafrecht vast te leggen. Door de Katholieken, vooral door den minister van R. C. Eeredienst mr. J. B. van Son, werd krachtig verzet geboden, dat steun vond bij den koning (Willem II), doch dat het anti-papistisch conservatisme niet overwinnen kon. De strijd, die den Katholieken besef van politieke saamhoorigheid bijbracht, eindigde, toen de Grondwetsherziening van 1848 met nadruk het recht van p. uit het Ned. staatswezen schrapte, hetgeen de Katholieken als een wezenlijke bevrijding begrepen.
Lit.: Linneborn, in : Staatslexikon (51V 1931, alwaar ruime lit.-opg.) ; De Jong, Handb. d. kerkgesch. (4 dln. 31937 ; vgl. register) ; Witlox, Kath. staatspartij (II 1927).
Verberne.
2° (Ned. recht) P., thans meestal r o l briefje genoemd, is een door een procureur geteekende schriftelijke mededeeling aan den griffier, dat een bepaalde → partij door een andere partij t.a.v. een bepaalde zaak op een bepaalden dag voor den rech ter is gedagvaard. De procureur van den eischer moet deze mededeeling doen uiterlijk daags vóór den in de dagvaarding uitgedrukten dag. De griffier teekent haar aan in een door hem gehouden register (rol) en voorziet de zaak van een nummer. Door deze inschrijving wordt het proces aanhangig.
v. d. Kamp.
In België geschiedt die mededeeling mondeling. Een p. is een stuk, door de vertegenwoordigers van beide partijen geteekend, en waardoor zij de rechtbank verzoeken een dag te bepalen voor de behandeling van de zaak.