Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Picard

betekenis & definitie

1° (ook: Picart) Bernard, graveur en teekenaar. * 11 Juni 1673 te Parijs, ♱ 8 Mei 1733 te Amsterdam. Geschoold te Parijs; in 1710 naar Amsterdam. Hier werd hij door de uitgevers met opdrachten overstelpt: een groot aantal toen aldaar verschenen boeken illustreerde hij; bovendien graveerde hij vele portretten van tijdgenooten. Hij bleef ook voor Parijs werken.

Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstleriex. Schretlen.

2° Edmond, Belgisch rechtsgeleerde, letterkundige en kunstcriticus. * 15 December 1836 te Brussel, ♱ 19 Februari 1924 te Dave. In 1865 medestichter van het dagblad „La Liberté”. In 1878 verscheen deel I der → Pandectes Belges, waarvan hij de leiding had tot in 1922. In 1880 advocaat bij het Verbrekingshof ; verder was Picard senator en professor aan de Université Nouvelle te Brussel. Hij was zeer veelzijdig werkzaam en bewoog zich gelijktijdig op verschillende terreinen. Als rechtsgeleerde danken wij hem, behalve de Pandectes, nog Le Droit pur (1899) en Les Constantes du Droit (1921). Als letterkundige beoefende hij de dichtkunst (Ainsi nait, vit, meurt l’amour) en schreef reisverhalen (o.a. El Moghreb al Aksa) en essais (o.a. Essai sur la psychologie de la Nation Belge). Vooral munt hij uit in dc novelle met juridischen ondergrond, die hij betitelt Scènes de la vie judicaire, o.m. Mon Oncle le Jurisconsulte (1884) ; La veillée de l’huissier (1910). Als tooneelschrijver werd hij in 1907 met den driejaarlijkschen prijs voor dramat'sche kunst bekroond voor zijn Théâtre d’idées. Als kunstcriticus was P. een scherp „avant-garde”-polemist, die in het tijdschrift L’Art

Moderne veel diensten bewees aan jonge kunstenaars; hij was een der eerste Wagnerianen in België en de talentvolle inleider van de Impressionistische schildersschool. Rondou.

< >