(< Gr. phainomenon logos = leer der verschijnselen) (philos.), analyse en beschrijving der bewustzijnsfeiten („Beschrijvende psychologie”). Kant verstond onder ph. de leer der verschijnselen (→ Phaenomenon) als tegenstelling van de „Dinge an sich” (→ Noumenon; → Ding). Hegel sprak van een „Ph. des Geistes”: de beschrijving der geestesontwikkeling van zinnelijk aanschouwen tot absolute wetenschap. Husserl’s ph. beteekent een zich afwenden van Kant’s subjectivisme en een terugkeer tot het object, in zooverre het den nadruk legt op de analyse en beschrijving van wat met onze begrippen en oordeelen wordt bedoeld.
Zijn phaenomenologische methode, waarbij aanschouwing en begrip nauw worden verbonden, werd door velen overgenomen. Ze was mede uitgangspunt der Existential-philosophie van Heidegger en Jaspers (→ Levensphilosophie). v.d. Berg.
Lit.: La Phénoménologie (uitg. Société thom., 1932).