Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Petrographie

betekenis & definitie

of gesteentekunde, de wetenschap, die zich bezighoudt met het bestudeeren der gesteenten op aarde. Oorspr. is zij nauw verbonden aan de mineralogie, zoodat de eerste studies in deze richting in het werk der oudere natuurbeschrijvers te vinden zijn, bijv. Agricola, Leonardo da Vinci, Goethe. Als afzonderlijke wetenschap komt de p. op in het begin der 19e eeuw (G.

A. v. Wemer, C. A. v. Leonhard).

Een groote vooruitgang werd mogelijk, toen Sorby en Oschatz vrijwel gelijktijdig er in slaagden dunne doorsneden van gesteenten (slijpplaatjes) voor microscopisch onderzoek te vervaardigen. Tschermak, Vogelsang, Zirkel e.a. verzamelden daarop, mede dank zij de gelijktijdige ontwikkeling van den polarisatie-microscoop en de kristaloptica, een groote hoeveelheid materiaal. De verwerking van dit materiaal en de uitbreiding daarvan tot een classificatie der gesteenten neemt de volgende periode in beslag, waaraan de namen van H. Rosenbusch, A.

Michel-Lévy, Loewinsohn-Lessing, Iddings e.a. verbonden zijn. Het bleek al spoedig, dat nadere studie van de physisch-chemische verschijnselen in ingewikkelde silicaatsystemen noodig was voor de verdere ontwikkeling der pétrographie. Daubrée en Michel-Lévy, van ’t Hoff, later vooral de Amerik. werkers v. h. Carnegie-instituut namen dit werk ter hand.De p. valt tegenw. duidelijk in drie gedeelten te splitsen: de studie der → stollingsgesteenten, die der → metamorphe gesteenten en die der → sedimenten; de laatste is nog het minst ontwikkeld, al heeft Cayeux veel werk verricht in deze richting. De moderne ontwikkeling der p. gaat in de richting van de bestudeering der gesteentevorming, de petrogenese, zoodat velen thans den naam p. vervangen door petrologie. Op den voorgrond treedt het begrip: petrographische provincie, een gebied gekenmerkt door gesteenten van verwante samenstelling. De studie der petrogr. prov. leidt tot het inzicht, dat bepaalde deelen der aarde een eigen geochemisch karakter hebben, dat zich tevens uit in de aanwezige mineraalparagenesen van anderen aard, zooals ertsafzettingen. De p. is thans onder de geochemische wetenschappen degene, welke het nauwste contact heeft met de meer geophysisch georiënteerde geologie.

Lit.: H. Rosenbusch A. Osann, Elemente der Gesteinslehre (41923) ; Rosenbusch-Wülffing-Mügge, Mikrosk. Physiographie der Mineralien und Gesteine (alleen de deelen over stollingsgesteenten zijn verschenen : 1 51924, II 41907) ; P. Niggli, Die Gesteinsprovinzen (1923): A. Holmes, Petrographical Methods and Calculations (-1930) ; Johannsen, Petrography (Chicago 1931 vlg.); J. de Lapparent, Leçons de Pétrographie (1923) ; F. H. Hatch en A. K. Wells, Textbook of Tetrology ( 2192«). Jong.

< >