Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Peter

betekenis & definitie

Volgens eeuwenoud gebruik in de Kerk (C.I.C. can. 762 vlg.) behoort de doopeling (ook bij nooddoop zoo het mogelijk is) een peter (of meter) te hebben (→ doopborg). Eén is voldoende, doch gewoon is, dat er een peter en een meter zijn. Een Katholiek mag niet p. zijn bij een doopsel in een niet-Katholiek kerkgenootschap toegediend (S.Off. 10 Mei 1770). Tot geldig peterschap, moet men zelf gedoopt zijn, het gebruik van het verstand hebben, het peterschap aannemen en door den doopeling of door zijn ouders of voogden, of, bij ontstentenis van voormelden, door den doopende, aangewezen zijn (zie C.I.C. can. 765).

Om p. te mogen zijn is nog vereischt: de leeftijd van volle 13 jaar; niet „openbaar zondaar” zijn; de voornaamste punten van het geloof kennen (zie C.I.C. can. 766). Tusschen p. en doopeling ontstaat in den regel → geestelijke verwantschap, als huwelijksbeletsel (can. 768). De taak van den p. is het geestelijk belang van den doopeling te behartigen (can. 769).Ook bij het Vormsel (C.I.C. can. 793 vlg.) hoort één peter voor elken jongen, en één meter voor elk meisje. Om daar peter (meter) te kunnen of te mogen zijn, gelden nagenoeg dezelfde bepalingen als bij het doopsel. Ook moet de peter (meter) zelf het vormsel ontvangen hebben, en, tenzij met instemming van den bisschop, niet dooppeter (meter) van den vormeling geweest zijn. De verplichtingen zijn ook bijna dezelfde als bij het doopsel; maar uit het peterschap bij het vormsel ontstaat geen huwelijksbeletsel meer wegens geestelijke verwantschap (C.I.C. can. 797, 1079). Vgl. → Doopborg; Geestelijke verwantschap. Salsmans.

< >