(Gr., = behoorende bij den vadersnaam), persoonsnaam, afgeleid van den naam van den vader. Gr. Atreidès, zoon van Atreus (→ Atriden), en andere namen op -idès (-eidès, -iadès), Slavische namen op -witsj (Petrowitsj, zoon van Peter), Germ. op -ing (Ags. Eopping, zoon van Eoppa), zijn voorbeelden van patronymica.
Deze zijn meest → bijnamen, die den eigenlijken naam nader bepalen: Hendrik Janszoon is door deze hoedanigheid onderscheiden van een anderen Hendrik, Iwan Petrowitsj is verschillend van een anderen Iwan. Vandaar dat p. veelvuldig → familienamen worden. Namen op -ing, -ink (Benning, Radink), op -sen, -son, -sohn enz. in vsch. talen: Jansen, Jespersen, Jackson, Nilsson, Jacobsohn enz., zijn oorspronkelijk vadersnamen; de Friesche op -ma (d.i. man, zoon) zijn voor het meerendeel ook aldus te verklaren. Plaatsnamen op -ingen (Harlingen) op -gem, -kom, -kern, gaan eveneens op p. terug.
Zoo is Bavingehem het heem of tehuis der Bavings, zonen van Bavo; hieruit Bavegem (O.VI.), Bevekom (Belg.-Brabant). Mansion.Lit.: J. Winkler, Ned. geslachtsnamen (1885).