(Lat. passio; < patior = ik lijd),
1° Het lijden, of ook het lijdensverhaal van martelaren, en meer in het bijzonder van Christus. → Lijden (sub Lijden van Christus). In de l i t u r g i e is p. de naam voor de stukken uit de Evangeliën, die in de H. Mis van Palmzondag (St. Matthaeus), Dinsdag (St. Marcus), Woensdag (St. Lucas) der Goede-Week, en op Goeden Vrijdag (St. Joannes) gezongen worden en het verhaal bevatten van het lijden van Jésus
2° In de muziek de toonzetting van het lijdensverhaal van Christus, zooals dat door de vier Evangelisten beschreven is. De allereerste uitvoeringspraktijken der p. zijn nog onbekend; in de 13e e. maakte men onderscheid in drie voordrachtswijzen: het verhalende deel, Christus’ woorden en de turba (Lat., = schare, volk), echter gezongen door één priester. In de 15e of 16e e. werd de p. door meer dan één zanger gezongen, terwijl de turbae vaak meerstemmig waren. Een der oudste meerstemmige p. is van Joh. a la Venture (Longaval?), oorspr. toegeschreven aan Jacob Obrecht en gecomponeerd vóór of in 1507. Het is een gecombineerde tekst van de vier Evangeliën, met het doel de zeven Kruiswoorden erin te betrekken. Zoowel de Gregoriaansche p. met turbae als de motet-passie hebben later veel navolgers gevonden. Het hoogtepunt vormt J. S. Bach met de Johannespassie (1723), tekst van Brockes, en de Matthaeuspassie (1729), tekst van Picander. In deze passies vormen de koralen een voornaam bestanddeel.
Lit.: H. Kretzschmar, Führer durch den Konzertsaal ; Fr. Spitta, Die Passionsmusiken von J. S. Bach und H. Schütz (1893); W. Lott, Zur Gesch. der Passionskomposition von 1650-1800 (in: Arch. f. Musikwiss., 1921) ; K. Nef, Beiträge zur Gesch. der P. in It. (in : Ztschr. f. Musik Wiss., jg. 17): Epstein, Zur Gesch. der D. Choral P. (in : Jahrb. Peters, 1936). Piscaer.
3° Van Ons Heren Passie is een kort (982 verzen), doch merkwaardig Mnl. gedicht over het Lijden. De proloog eischt grooten eerbied op voor het evangelisch verhaal en doet aan kunstcritiek tegen zulken, die uit rijmnood de geschiedenis vervalschen. Hoewel trouw het evangelisch verhaal volgend, heeft het toch meermaals echt dichterlijke plaatsen; niet door uitwendig misbaar, maar door liefdevolle verdieping in het hart van Jesus en van Zijn Moeder. Meermaals treedt de dichter op tegen de vrijheden van Vanden Levene ons Heren. Het gedicht is, en dit is eveneens merkwaardig, gesteld in jambische versmaat. Nog wel uit de 14e eeuw. V.Mierlo.
Uitg.: Verdam (in Tschr. Ned. Taal-en Letterk. 1906).