Met Parsi’s (afgeleid van Fars, de landstreek, waaraan Perzië zijn naam dankt) worden aangeduid de afstammelingen der Perzen, die bij de komst van den Islam het Mohammedanisme weigerden aan te nemen, uit hun land vluchtten en zich in Goedzjarat (Voor-Indië) vestigden (8e e.). De aanhangers v. d. Iraanschen godsdienst, die in Perzië ondanks verdrukking en vervolging achterbleven, heeten Gabars en tellen heden weinig meer dan 10 000 zielen. Ook de P. in Indië zijn niet in het Hindoeïsme opgegaan, doch vormen een volksgroep met eigen godsdienst en gebruiken, voor het meerendeel bestaande uit rijke kooplieden, wonend in en om Bombay.
Hun aantal bedraagt ruim 100 000. Hun godsdienst, het Parsisme, is het overblijfsel van dien vorm van den godsdienst van → Zoroaster, welke in den tijd der Sassanieden in Perzië bestond. Daarin is → Ahoera Mazda de goede en alwijze God, die van zijn dienaren reinheid van lichaam en ziel verlangt. Het → dualisme, misschien een niet-Zoroastriaansch element door latere beïnvloeding van den kant der → magie, wordt volgens de moderne P. in zijn extremen vorm door hen verworpen; zij noemen zich zuivere monotheïsten.
Ook den naam „vuuraanbidders”, hun vaak gegeven, verwerpen zij; in het vuur zien ze slechts een symbool der godheid. In het leven hiernamaals worden de daden beloond of gestraft. Op het einde der tijden zullen alle zielen gezuiverd worden en met hun verrezen lichamen in een eeuwig leven gelukkig zijn. Onder de deugden, die beoefend moeten worden, is de voornaamste asja (heiligheid), omvattend zuiverheid, waarachtigheid en weldoen.
De liefde moet zich, volgens de moderne P., tot alle menschen uitstrekken. Hun tempels bestaan uit twee deelen, de plaats voor het heilige vuur en die, bestemd voor het reciteeren der heilige boeken, verbonden met ritueele handelingen. Reinheidswetten spelen een belangrijke rol in het leven van de P. Opdat aarde, water noch vuur door de lijken zouden verontreinigd worden, geven zij hun dooden in de „torens des zwijgens” aan de roofvogels tot aas.Lit.: N. Macnicol, Living Religions of the Indian People (1934); Hastings’ Encyclopaedia of Religions and Ethics (s.v.). Zoetmulder.