(< Gr. pan = alles, theos = god). Met den naam van p. bestempelt men alle wijsgeerige stelsels, welke in de dingen van de natuur slechts onzelfstandige openbaringen of uitvloeisels zien van een enkele zelfstandigheid of wezenheid, waaraan men dan goddelijke eigenschappen toekent. Naargelang men deze als godheid gedachte wezenheid opvat als een reeds geheel en al volmaakt dan wel als een zich-tot-volmaaktheid-ontwikkelend wezen, spreekt men van een statisch of evolutionistisch p. Terwijl verder het zgn. illusionistisch p. in de dingen van de natuur subjectieve vertolkingen ziet van het goddelijke Alwezen, noemt het emanistisch p. deze dingen reëele uitvloeisels of verdere bepalingen van de godheid.
Aanhangers van het p. zijn o.m. sommige Grieksche natuurphilosophen, de Stoa, het Neo-platonisme, Spinoza, Fichte, Schelling, Hegel en in nieuwere tijden A. Rosenberg, H. Schwarz en vele natuurgeleerden, die ter verklaring van de finaliteit in de wereld hun toevlucht nemen tot een soort denkende wereldziel, waaraan men dan verschillende goddelijke eigenschappen toekent. Th. v. d. Bom.