Overeenkomst, waarbij de verpachter zich verbindt tegen een pachtprijs een hoeve of los land aan den pachter te verstrekken om te gebruiken en daarvan de vruchten te trekken. Deze rechtsverhouding, waarbij dus de een eigenaar en de ander gebruiker van den grond is, vindt men reeds in de M.E., ze kon zich echter pas volledig ontwikkelen op het einde der 18e eeuw. Vooral in Engeland, maar ook in België en Ned. is het pachtwezen zeer verbreid.
Nederland. Volgens de telling van 1930 werd in Ned. 49,03 % van de totale uitgestrektheid bouw-, gras- en tuingrond door pachters geëxploiteerd; 43,77 % gepacht door bedrijven grooter dan 1 ha. P. biedt o.m. het voordeel, dat grondeigenaar en pachter elkaar bij gunstige verhoudingen wederkeerig kunnen aanvullen om een goed geleid kapitaalkrachtig bedrijf te vestigen. Helaas zijn in vele gevallen die gunstige verhoudingen, mede ten gevolge van het absenteïsme van den grondeigenaar, verloren gegaan.
Door gebrek aan cultuurgrond is de vraag veel grooter dan het aanbod en nemen zij, die als pachters gezeten zijn, dikwijls veel te zware voorwaarden aan. Het pachtrecht, zooals dat tot nu toe in het Ned. B. W. was neergelegd, laat belanghebbende partijen geheel vrij in de regeling van het gebruik van den cultuurgrond; de zware concurrentiestrijd stelt den economisch zwakkeren pachter echter in de minderheid en maakt partijen ongelijk. Deze contractsvrijheid belemmert de welvaart van den pachter en tevens een doelmatige behandeling en voortdurende vermeerdering van de productiviteit van den bodem, m.a.w. de volkswelvaart.
De voornaamste fouten, die aan de bestaande pachtregeling kleven, waartegen jarenlang van verschillende zijden, o.a. door den R.K. Ned. Boerenen Tuindersbond, geageerd werd, zijn in het kort samengevat de volgende:
1° De pachtsom is veelal te hoog. Aan die te hooge pachtsom is het stelsel der publieke verpachtingen met zijn uitwassen in hooge mate debet; onderhandsche verpachting verdient daarom verre de voorkeur.
2° Het risico van het bedrijf drukt eenzijdig zwaar op den pachter; enkele ongunstige jaren kunnen zijn ondergang beteekenen. Wel is waar erkent het B. W. o.a. in art. 1628 een zgn. r emissierecht, d.w.z. het recht op een evenredige vermindering van pachtsom bij onvoorziene toevallen, maar het laat tevens de mogelijkheid open om van dat recht bij contract afstand te doen, wat de pachter noodgedwongen dan ook practisch altijd doet.
3° De pachter mist de noodige zekerheid van bestaan, doordat de p. hem willekeurig kan worden opgezegd.
4° Er bestaat geen regeling omtrent vergoeding van door den pachter aangebrachte verbeteringen, waardoor deze achterwege blijven, en de productiviteit van den bodem niet tot de hoogste intensiteit wordt opgevoerd.
Sinds het optreden der Landbouwcommissie van 1886, der Staatscommissie van 1906 en 1919, der Studiecommissie van de R.K. Staatspartij en der Pachtcommissies van de vsch. landbouwbonden werd steeds sterker op een betere regeling aangedrongen, die dan ook in 1937 haar beslag kreeg.
De nieuwe Pachtwet, die straks in werking zal treden, brengt een geheel nieuw prachtrecht in een afzonderlijke wet. Dit nieuwe pachtrecht steunt op de grondgedachte, dat de eigendom een maatschappelijke functie is, die uitgeoefend dient te worden in het algemeen belang, dat eischt, dat uit de opbrengst van het gepachte allereerst zooveel moet kunnen worden afgezonderd als noodig is om een spaarzamen en oppassenden pachter een redelijk bestaan te verzekeren. Daartoe moeten de pachtvoorwaarden getoetst worden — door den rechter — op het eventueel voorkomen van buitensporigheden en op het bedrag van den pachtprijs. Den pachter wordt verder een, overigens beperkt, continuatierecht verleend, terwijl tevens het remissierecht dwingend wordt gemaakt en de wet de mogelijkheid opent van een wijziging der pachtvoorwaarden voor de toekomst, wanneer dit ten gevolge van gewijzigde economische omstandigheden door de goede trouw geboden wordt. De → Crisispachtwet 1932 werkte reeds in deze richting. Ten slotte geeft de nieuwe pachtwet den pachter onder zekere voorwaarden het recht op vergoeding voor verbeteringen. Alle pachtzaken worden opgedragen aan de zgn. Pacht kamer, welke bij ieder kantongerecht benoemd zal worden. Erkende Pachtbureau’s zullen niet alleen adviezen geven in zake de pacht en model-pachtovereenkomsten ontwerpen, maar ook de Pachtkamer op een aantal punten der wet kunnen vervangen. Over begrip en werking van deelpacht en mobiele pacht (pacht met een glijdende of beweeglijke huurschaal), zie Deelpacht.
Door het tijdelijk gebruiksrecht van den grond, zooals de p. dat geeft, te vervangen door een vast gebruiksrecht zou het gemis aan zorgvuldigheid bij de behandeling van den grond (een van de meest nadeelige gevolgen van het tegenw. pachtstelsel) geheel worden opgeheven; vandaar dat ook meermalen in deze richting geadviseerd werd. Voorbeelden van vaste gebruiksrechten vindt men in het recht van → erfpacht, het → beklemrecht en in het Groninger → Stadsmeierrecht. Lit.: Rapport over het pachtvraagstuk (nr. 23 Uitgavenreeks R. K. Staatspartij); G. v. d. Eisen, Het pachtrecht; Rapporten en voorstellen der Staatscommissie over het Pachtvraagstuk (I en IA 1920 en II 1923) ; I. B. Cohen, Inleiding tot het agrarisch recht; Ph. de Vries, De Pachtwet (1937).
In België worden volgens de jongste statistieken 545 117 ha land en weide rechtstreeks gebruikt door den eigenaar, terwijl 586 029 ha in pacht worden gegeven. Het pachtrecht is er geregeld door de wet van 7 Maart 1929. Deze voorziet o.m., dat in geval van eerste ingebruikneming de pachten aangegaan zijn voor minstens 9 achtereenvolgende jaren, niettegenstaande alle strijdige overeenkomst. Voor de volgende ingebruiknemingen zijn de partijen vrij den duur te bepalen naar goeddunken. Wordt niets desaangaande voorzien in de pachtovereenkomst, dan is deze aangegaan voor een onbepaalden duurtijd, waaraan te allen tijde een einde kan gesteld worden zoowel door den pachter als door den verpachter. De opzegging moet gedaan worden 2 volle jaren op voorhand, door aangeteekenden brief of door exploit van deurwaarder.
Bij het verstrijken van de pacht heeft de pachter recht op 'een vergoeding voor de in voorraad zijnde meststoffen, te velde staande vruchten, bestaande navetten en aangebrachte verbeteringen. Hij heeft ook recht op een vergoeding voor de gebouwen, die hij opgetrokken en voor de beplantingen, die hij aangelegd heeft met de schriftelijke toestemming van den verpachter.
Voor de verpachtingen der landeigendommen van de openb. besturen en instellingen bestaat een speciale wet (van 7 Mei 1929). Deze voorziet vnl., dat deze verhuringen moeten geschieden door inschrijving onder verzegelden omslag en verbiedt de verpachtingen bij openb. opbod. Zie verder → Crisispachtwet.
Lit. : E. Van Dievoet, Lc Bail a ferme en Belgique (1913); meer speciaal over de wet van 7 Maart 1929: E. Van Dievoet, Wat eigenaar en pachter van ons pachtrecht behooren te weten (2e uitg. met medew. v. Jos. Rondou, 1929) ; meer speciaal voor de wet van 7 Mei 1929 : E. Van Dievoet en J. Rondou, De Verpachting van de landeigendommen der openb. besturen en instellingen (1929).