(natuurk.), een metastabiele toestand, waarbij meer stof in dampvorm, resp. in oplossing is, dan in normale omstandigheden mogelijk is, Vgl. → Oversmelting.
a) Koelt men een damp, in aanraking met zijn vloeistof, af, dan zal er damp condenseeren en de spanning is steeds de maximum spanning, behoorende bij die temperatuur. Heeft men echter den damp afgezonderd, dan treedt soms bij afkoeling geen condensatie op, vooral als er geen stof of ionen aanwezig zijn. De damp heet dan oververzadigd, welke toestand begrepen is in de wet van v. d. Waals (→ Overeenstemmende toestanden). Het verschijnsel is o.a. benut door C. T. R. Wilson, om de stralen door radium uitgezonden, zichtbaar te maken.
b) Koelt men een oplossing van een vaste stof in een vloeistof, die bij een lagere temp. minder vaste stof kan opgelost houden, voorzichtig af, dan kan het punt, waar vaste stof moest uitkristalliseeren, gepasseerd worden, zonder dat dit gebeurt. De vloeistof heet dan oververzadigd. Een schok zal dikwijls, een ingeworpen kristal altijd, tot neerslaan leiden. Uit het laatste volgt, dat een vloeistof, waarin zich reeds kristallen bevinden, nooit oververzadigd kan zijn.
O. van de lucht met waterdamp treedt dikwijls in den dampkring op, vnl. bij afwezigheid van stofjes. Zie Condensatiekernen. J. van Santen.