Gem. in de prov. West-Vlaanderen, aan het kanaal Brugge—Oostende en het kanaal van Plasschendale; opp. 1 742 ha; ca. 3 300 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw; kassen voor sierplanten.
O., een zeer oude gemeente, bezat tevens een zeer merkwaardige Benedictijner-abdij, gesticht door den H. Arnoldus van Tiegem (f 1087). De bekende hagiograaf Hariulphus, 3e abt, en zijn opvolgers brachten haar tot grooten bloei op het einde van de 14e e. De monniken legden zich toe op het indijken van de zee. In de 15e e. steeg ze in wereldlijk aanzien door inmenging in politiek, maar ze verloor veel van haar geestelijke hoogte. In de 16e e. na invoering van de hervorming van Bursfeld, kende ze weer een hoog intellectueel peil (Wion). Vernield door de Geuzen in 1578, werd de abdij heropgericht in de 17e e., maar ze had met veel moeilijkheden te kampen. Na een korte heropleving in de 18e e. verdween ze voorgoed in 1797 tijdens de Fr. revolutie. Van de abdijgebouwen bleven over: de hoeve (17e e.), het prelaatskwartier (18e e.), de inrijpoort en een torentje. Haar oude Vlaamsche traditie en cultureele rol werden overgenomen door de jonge Benedictijnerabdij van Steenbrugge, die bij pauselijke breve van 9 Nov. 1934 opvolgingsrecht, "wapen en zegel van O. erfde. Hennus.