is waarborg tegen de gevaren, waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn: hagel, vorst, storm, droogte, overstrooming en brand. Gewoonlijk wordt verzekering aangegaan alleen tegen hagelschade. Deze verzekering omvat de dekking van de schade aan gewassen te velde, dus vanaf den dag, dat de gewassen wortel hebben geschoten en door hagelslag kunnen worden beschadigd, tot ze zijn afgemaaid en in schoven gebonden.
Het kenschetsende van deze verzekering is, dat soms geheele streken in een kort tijdbestek door hagel kunnen worden geteisterd, zoodat aanzienlijke sommen moeten worden uitgekeerd; om aan dit gevaar het hoofd te kunnen bieden, is een ver doorgevoerde risicosplitsing vereischt, alsook een uitgebreide werkkring over verschillende streken.
Wat de schadeberekening betreft; billijkerwijze moet deze geschieden als volgt: de waarde wordt geraamd, welke de vruchten, wanneer ze tot rijpheid gekomen waren, zouden gehad hebben, zoo de ramp niet was voorgevallen; de verzekeraar is dan het verschil verschuldigd tusschen deze waarde en hetgeen de gewassen volgens schatting inderdaad bij de inoogsting zullen opbrengen.
Er valt op te merken, dat bij de begrooting der schade alleen de hoeveelheid der opbrengst wordt geraamd; de hoedanigheid der gewassen komt niet in aanmerking. In de polis wordt de verzekerde som vermeld; wanneer de waarde der gewassen ten tijde der inoogsting op een hooger bedrag dan deze som wordt geschat, dan zal de regel van evenredigheid worden toegepast.
V. Eeckhout.