Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Hagel

betekenis & definitie

Hagel - atmosferische neerslag van kleine stukken ijs, die of gansch doorzichtig zijn of uit afwisselende doorschijnende en opake lagen bestaan. De kleinste hagelelementen, de zgn. hagelkorrels, zijn zoo groot als kleine erwten; de grootste, de zgn. hagelsteenen, kunnen zoo groot zijn als een mansvuist.

De waargenomen groote brokken ijs (bijv. die van 4,5 kg en 21 cm middellijn, in China 1902) zijn vermoedelijk samenvoegingen van meerdere hagelelementen. De hagelvormen zijn menigvuldig: vooral ronde, ovale of kegelvormige met convexe basis; soms lensvormige, plaatvormige of gansch onregelmatige.

Merkwaardige hagelsteenen zijn de ronde met ingezette zesvlakkige of onregelmatige kristallen. De structuur is meestal een opake, witte, sneeuwige kern (= korrelsneeuw), waarom afwisselende doorzichtige en opake ijslagen.

Zelden is de h. homogeen en gansch doorzichtig. De temperatuur van pas gevallen h. is soms meerdere graden beneden het vriespunt.Een vormafwijking van den eigenlijken h. is de zachte h. (D. Frostgraupeln; Fr. grésil), die slechts uit de korrelsneeuw-kern en een fijne ijslaag bestaat. De korrels van den zachten h. zijn half doorzichtig, rond, zelden kegelvormig, 2-5 mm doorsnee. Zij springen niet in stukken bij hun val op een harden grond. De korrelsneeuw, ook losse h. genaamd (D. Reifgraupeln; Fr. neige roulée), is nauw met de sneeuw verwant.

Hij bestaat uit witte, opake, sneeuwige korrels van 1-5 mm doorsnee. Zij springen licht in stukken bij hun val op den harden grond.

De hagelwolken, waaruit de h. in vlagen valt, zijn: a) geweldige →cumulonimbus of b) machtig ontwikkelde gedeelten van koud-frontwolken (→Front). De hagelvlagen komen algemeen bij hevige of langdurende onweders voor; zij zijn dikwijls van hevige windbuien (hagelbuien) vergezeld (→Bui). De hagelvlaag houdt op een bepaalde plaats zelden langer dan 10 min. aan. Na de hagelvlaag kan de h. hooger dan 0,1 m op den grond liggen. De hagelvlaag verplaatst zich betrekkelijk snel (40 km per uur en sneller), meestal Oostwaarts. Zij valt op een strook der aarde, die zelden breeder dan 10 km en langer dan 25 km is.

De h. ontstaat vermoedelijk in het hoogste deel van een hagelwolk als een sneeuwkorrel door samenvoeging van ijsdeeltjes, die door rechtstreeksche waterdamp-condensatie gevormd werden. Die sneeuwkorrel valt in het wolkengebied van overafgekoelde waterdruppels en wordt in een ijslaag gehuld. Door krachtige opstijgende luchtstroomen worden de hagelelementen soms meerdere malen omhoog gedragen en langen tijd in de wolken opgehouden. Dit verklaart de heterogene structuur en de grootte van den hagel.

De h. wordt bijna overal op de aarde, maar meer op land dan op zee, waargenomen. Hij valt het veelvuldigst in de gematigde luchtstreken en het hevigst in de subtropische landen. Op hooge breedten valt algemeen slechts zachte h. De eigenlijke h. valt zelden, wanneer de luchttemperatuur nabij den grond laag is; hij wordt vooral gedurende de warme tijdruimten van den dag (maximale frequentie tusschen 14 en 18 uur) en van het jaar (max. frequentie op het einde van de lente en in het begin van den zomer) waargenomen. In den winter vallen vooral zachte h. en korrelsneeuw, die dikwijls als h. worden opgeteekend.

Een zware hagelvlaag of hagelslag kan groote hagelschade aan veldgewassen, fruitboomen, gebouwen, broeikassen, enz. toebrengen. Een Ned. hagelverzekeringsm. betaalde tusschen 1915-’30 864.858 gld. aan hagelschade, terwijl het aantal verzekerden over deze jaren 145.678 bedroeg. Als verweermiddel tegen den h. wordt het hagelschieten in enkele landen, vooral in de wijnbouwstreken van N. Italië, gebruikt. Het bestaat in het schieten met los kruit uit kleine, trechtervormig verlengde kanonnen naar de hagelwolken. Het baat vermoedelijk niets.

L i t.: W. Trabert, Bildung des Hagels, in Meteorol. Zschr. (433, 1899); A. Wegener, Thermodynamik (298, Leipzig 1911); de art. Hagel, in: Onweders, Opt. verschijnselen, enz. in Ned. (1888-heden); E. Vanderlinden, La grêle en Belgique, in Annuaire météorolog. (Ukkel 1911-’16). V. d. Broeck.

< >