Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Onweder

betekenis & definitie

(meteorol.), weersstoring, door ➝ bliksem endonder gekenmerkt. Wordt donder gehoord, maar geen bliksem gezien, dan noteert men in de meteorologie ook o. Men noemt weerlicht het verwijderd onweder, waarvan de bliksem of diens weerschijn wordt gezien, maar de donder niet wordt gehoord. Tot een o. behoort altijd een onweerswolk.

Deze wordt door snelle luchtopstijging gevormd en verkrijgt hierdoor de groote electrische ladingen, die zich in de bliksems ontlasten. Zie ➝ Electriciteit der atmospheer (sub c).De snelheid en de richting der verplaatsing van een o. zijn die der hoogtewinden, waarin de onweerswolk drijft. Het o. is vaak een onweersbui (➝ Bui), doordat de buiverschijnselen als bijkomende onweersverschijnselen optreden. Deze zijn: snelle of plotselinge daling van de luchttemperatuur, toeneming van de betrekkelijke vochtigheid, van den luchtdruk (➝ onweersneus in het barogram) en van de windkracht, verandering van de windrichting en hevige neerslagsvlagen (de onweersvlagen), waarin dikwijls hagel voorkomt. Men kan, volgens de onweerswolken, twee soorten van o. onderscheiden: het lokaal o. en het front-onweer.

1° Het lokaal of plaatselijk o. heeft zijn zetel in den ➝ cumulonimbus. Worden deze afzonderlijke onweerswolken gevormd in de maritieme polaire luchtstroomingen, met sterken verticalen thermischen ➝ gradiënt, dan ontstaan kortstondige, zwakke, losse o. Deze kunnen in alle jaargetijden optreden, op land bijna uitsluitend ’s namiddags en op zee op alle uren. Wordt de onweerswolk gevormd in vrij vochtige luchtmassa’s, die geen temperatuurinversies (➝ Inversie), voor de remming van de luchtopstijging, bevatten, en sinds geruimen tijd over warm land stagneeren, dan ontstaat het langdurige, bliksemrijke warmte-onweder. Dit lokaal o. verplaatst zich langzaam en gaat dikwijls met zwaren neerslag, soms met ➝ wolkbreuk, gepaard. Het komt slechts op land, in de warme jaarhelft, vooral ’s namiddags voor. De plaatselijke o. kunnen dagen achtereen, ergens in het land, losbarsten. Zij worden gewoonlijk niet door weersomslag gevolgd. Zij worden in de warme en gematigde luchtstreken der aarde waargenomen.
2° Het front-onweder heeft zijn zetel in het machtigste gedeelte van de wolken van het koud ➝ front. Het wordt wel eens stormonweer en wervelonweer genoemd, daar het dikwijls optreedt bij stormachtige winden van den buitentropischen cycloon, waartoe het koud front dikwijls behoort. Het front-onweer komt nooit over de gansche lengte van het koudfront voor, dat honderden km lang kan zijn. Het beweegt zich algemeen in Oostel. richtingen, met een gemidd. snelheid van 40 km per uur (in onze streken). Het kan honderden km ver trekken. Het passeert in enkele minuten een bepaalde plaats. Zijn electrische verschijnselen zijn meestal gematigd, maar de buiverschijnselen zijn altijd hevig. Het front-onweer gaat soms met een ➝ hoos gepaard. Het is bijna altijd gevolgd door weersomslag: warm vóór het o. en koel na het o. De front-onweders kunnen op land en op zee, in alle jaargetijden en op alle uren optreden. Zij worden in de gematigde en, alhoewel zelden, in de koude luchtstreken waargenomen. De o. van den aequatorialen neerslagsgordel zijn vermoedelijk met de front-onweders verwant.

De onweersfrequentie vermindert over het algemeen van den evenaar naar de polen. In de aequatoriale streken zijn plaatsen, waar dagelijks o. losbreken; in de polaire streken komen jaarlijks slechts enkele front-onweders voor. De o. zijn frequenter en heviger op land dan op zee. In Ned. is het normaal aantal onweersdagen (1888-1933) per jaar 108 (men telt als onweersdag elken dag, waarop ergens in het land ten minste één donderslag werd gehoord) en over de verschillende maanden: 2,8 in Jan.; 2,6 in Febr.; 5,3 in Maart; 8,9 in April; 14,2 in Mei; 14,4 in Juni; 16,6 in Juli; 16,0 in Aug.; 10,1 in Sept.; 8,8 in Oct.; 4,6 in Nov.; 3,2 in Dec. Een verband zou bestaan tusschen onweersactiviteit en zonnevlekken: weinig activiteit in de jaren met maximaal zonnevlekkenaantal en omgekeerd.

De onweersverschijnselen worden geregistreerd door den brontometer. De voortplanting van een o. wordt cartographisch voorgesteld door isobronten, d.w.z. lijnen, die de plaatsen verbinden, waarop gelijktijdig de eerste donder van het naderend o. wordt gehoord.

Lit.: Hann-Süring, Lehrb. der Meteorologie (Leipzig 41922-’26, 659-767); A. Gockel, Gewitter (Berlijn 31925); D. Van Gulik, O. en onweersverschijnselen; E. Vanderlinden, Orages en Belgique (in: Annuaires météorol., Brussel); Tijdschrift: O., Optische verschijnselen, enz. in Ned. (54 dln. 1882-1936).

V. d. Broeck.

< >