Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Ontogenese

betekenis & definitie

(Gr. oon = levend wezen, genesis = wording).

Biologie. O. of kiemontwikkeling is de ontwikkeling van het ➝ embryo tot volwassen ➝ phaenotype. De ontogenie is de wetenschap, die de o. of de ontwikkelingsgeschiedenis van het individueele organisme nagaat, terwijl de ➝ phylogenie de ontwikkelingsgeschiedenis van de soort ten overstaan van haar afstamming onderzoekt. De ➝ biogenetische grondwet, die Hackel tot een biologisch dogma had verheven met de verklaring, dat de o., of ontwikkeling van het individu, een herhaling zou zijn van de phylogenie of ontwikkeling van de soort, is echter gebleken geen wet te zijn in de natuurwetensch. beteekenis van het woord. Vroeger meenden de ➝ animalculisten en de ➝ ovisten, dat, op het oogenblik der bevruchting, in de stoffen, waaruit het individu zich moet ontwikkelen, reeds alle organen van dit individu gepraeformeerd waren; anderzijds verdedigden de voorstanders van de ➝ epigenesis de opvatting, dat, op het oogenblik der bevruchting, niets is gepraeformeerd en dat de anorganische stof eerst later en dank zij de „vis essentialis” georganiseerd wordt.

Dank zij een beter inzicht in de ➝ erfelijkheid weet men thans, dat in de chromosomen van de kiemcellen de genotypische aanleg van het individu aanwezig is. Over de rol, die het protoplasma en het chromosomencomplex in de ontwikkeling van het embryo spelen, is echter nog weinig bekend; de cytomorphologie en de ➝ phaenogenetica bestudeeren deze embryonale ontwikkeling met hun eigen methoden en toetsen de uitkomsten van de genetica aan die van de ontwikkelingsmechanica. De o. van planten en dieren is sterk verschillend, al naar gelang de groep, waartoe het individu behoort, en de wijze, waarop het tot stand komt, nl. door ➝ bevruchting of door ➝ ongeslachtelijke voortplanting.

Lit.: A. Weissmann, Das Keimplasma, eine Theorie der Vererbung (1892); W. Roux, Gesamm. Abhandlungen über Entwicklungsmechanik der Organismen (I en II 1895); H. Driesch, Die Philos. des Organischen (21921); V. Haecker, Aufgabe und Ergebnisse der Phaenogenetik (Bibl. genetica, I 1925, 93-314); W. Schleip, Entwicklungsmechanik und Vererbung bei Tieren (in: Hdb. d. Vererb. Wiss. Lief. 1, 1927); H. A. v. Herwerden, Het organisme in wording (1932). Dumon.

2° In de philologie verstaat men onder ontogenese de leer van het ontstaan van de taal bij een enkel individu, bijv. in de kindertaal. Autontogenese (term van Hugo Schuchardt) is de leer van het ontstaan van de spraak vanaf het oogenblik, dat men denkt, totdat men den taalvorm heeft.

< >