Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Ongevallenwet

betekenis & definitie

Voor de o. in België, zie → Arbeidsongeval.

In Nederland Stand en omvang der verzekering De Ongevallenwet 1921 heeft betrekking op de werklieden in alle verzekeringsplichtige bedrijven. Deze arbeiders zijn verzekerd; op het bedrijfsleven rust de plicht, het ongevallenrisico te dragen. Schuld van den werkgever of van een arbeider, overmacht of toeval, dit doet niets terzake. Alleen als er opzet bij den arbeider is, hij zich zelf letsel toebrengt, gaat de aanspraak op schadeloosstelling verloren.

Bij de → Rijksverzekeringsbank (R.V.B.) doen arbeider en nagelaten betrekkingen hun rechten gelden. De schaderegeling gaat buiten den werkgever om. De werkgevers hebben den plicht de gelden op te brengen, noodig om de R.V.B. aan de noodzakelijke middelen te helpen.

De verzekeringsplichtige bedrijven zijn bedrijven en complexen van ondernemingen in nijverheid enz., en niet beroepen. Maar niet alle bedrijven zijn verzekeringsplichtig. De wet heeft geen betrekking op de bedrijven van veehouderij, land-, tuinen boschbouw. Daarvoor geldt de → Landen Tuinbouwongevallenwet 1922. Verder heeft de Ongevallenwet geen betrekking op het zeevaartbedrijf, voor zoover betreft de zeevarenden; noch op het zeevisschersbedrijf voor zoover het buiten gezicht van de Ned. kust wordt uitgeoefend. Voor deze groepen geldt de → Zee-ongevallenwet.

Om arbeider te zijn in verzekeringsplichtige bedrijven is noodig:

1° Dienstbetrekking,
2° Dat de werkzaamheden in een onderneming worden verricht en
3° Deze werkzaamheden tegen loon.

De vraag naar het bestaan van een dienstbetrekking is niet eenvoudig op te lossen; men denke aan aanneming van werk en thuiswerkers en personen, die overeenkomsten sluiten tot verrichten van enkele diensten. De uitspraken van den Centralen Raad van Beroep hebben er heel wat toe bijgedragen om deze stof te ordenen. Ook het begrip onderneming geeft aanleiding tot moeilijkheden; volgens art. 3 van de O. vallen publiekrechtelijke lichamen onder het begrip onderneming, indien daar werkzaamheden worden verricht, die de personen, waren zij in het particuliere bedrijfsleven, verzekerd zouden doen zijn.

Ongeval is, naar de jurisprudentie, een plotselinge inwerking op het lichaam van den werkman door een van buiten komende oorzaak, welke letsel ten gevolge heeft. Over deze definitie wordt nog gestreden. Met ongeval worden gelijkgesteld beroepsziekten.

Op weg naar of van het werk was men (jurisprudentie vóór 1921) niet verzekerd. Dit gaf aanleiding om „in verband met de uitoefening van het bedrijf” (formuleering van 1901) in 1921 te vervangen door „in verband met de dienstbetrekking”.

De rechten van den arbeider zijn, bij ongeval of daarmee gelijkgestelde beroepsziekte:

1° Geneeskundige hulp in den ruimsten zin;
2° Tijdelijke uitkeering; 70 % van het dagloon tot uiterlijk den 43en dag na het ongeval;
3° Rente, indien de arbeider ten gevolge van het bedrijfsongeval zes weken na den dag van het ongeval gedeeltelijk of geheel ongeschikt is tot werken; in het geval dus van geheele of gedeeltelijke blijvende invaliditeit.

Indien de arbeider ten gevolge van ongeval overlijdt, worden uitgekeerd:

1° Begrafeniskosten;
2° Rente aan nagelaten betrekkingen.

Risico-overdracht Niet alle premies behoeven aan de R.V.B. te worden voldaan. De wet geeft gelegenheid tot risico-overdracht, wat geleid heeft tot de bekende Risico-vereenigingen en de Centrale Werkgevers Risicobank. Tegen beslissingen van de R.V.B. staat in een aantal gevallen beroep open, in werkinstantie bij de Raden van Beroep en in hoogste instantie bij den in Utrecht gevestigden Centralen Raad van Beroep. → Beroepswet.

De regeering overweegt thans (voorontwerp aanhangig bij den Hoogen Raad van Arbeid, 1936) ook een wijziging van de O. in dien zin, dat de mogelijkheid wordt ontsloten, aan bepaalde bedrijfsvereenigingen onder bepaalde voorwaarden een deel van de uitvoering voor de O. over te dragen.

Geschiedenis De eerste Ongevallenwet, tevens de eerste arbeidersverzekeringswet, kwam tot stand onder minister Lely in 1901. Groot verzet gaf eerst het volstrekte monopolie van de R.V.B.; eerste ontwerp werd daarom in de Eerste Kamer verworpen. In tweede ontwerp, dat wet werd, was de mogelijkheid van risico-overdracht opgenomen. De grootste wijziging (uitbreiding vooral ten bate van groote groepen tot dan toe uitgesloten arbeiders) kwam in 1921 tot stand. Vgl. ook → Oorlogszeeongevallenwet. Veraart.

Lit.: Sociale verzekering, De Rechtskennis van den ingenieur (VIII); La Réparation des Accidents du Travail (Bureau International du Travail, Genève).

< >