A) In Nederland.
a) Voor het bewaarschoolonderwijs (zie → Voorbereidend L.O.) is de zgn. Fröbel-akte vereischt, gesplitst in een A- en een B-akte, elk met een tweejarige voorbereiding.
b) Voor het geven van Lager Onderwijs is noodig een akte van bekwaamheid. Er zijn tweeërlei akten voor onderwijzer: die volgens de oude wet van 1878 en volgens de nieuwe van 1920. Daar voor de nieuwe opleiding tijd noodig was, werd een overgangstermijn gesteld van 15 jaar. Deze eindigde 31 Dec. 1935. Bezuiniging maakte echter verlenging voor onbepaalden tijd noodzakelijk, zoodat in 1937 nog de overgangsbepalingen der regeling van 1920 gelden. Vgl. → Onderwijzer.
Volgens de wet van 1878 zijn er twee bevoegdheden:
a) Voor onderwijzer en
b) Voor hoofdonderwijzer
De grondgedachte der nieuwe wet van 1920 is het instellen van één bevoegdheid; echter -werd in strijd met dit principe een mindere bevoegdheid ontworpen (de A-akte) voor onderwijzeressen, die alleen lesgeven in de eerste twee (of soms drie) leerjaren. De volledige akte (B-akte) zal uitsluitend kunnen worden behaald aan kweekscholen; normaalscholen en particuliere opleiding zouden vervallen en hiermede ook de staatsexamens. De opleiding zal dan vijfjarig zijn, aansluitend aan U.L.O., 3-j. H.B.S. of gymnasium. Drie jaar zullen gewijd zijn aan de theorie van het onderwijs, twee jaar aan de practijk. Na 3 jaar wordt men aspirant-onderwijzer en geniet een rijkstoelage van minstens 500 gld., zoolang men de kweekschool bezoekt.
De oude opleiding is nu in zooverre aangepast, dat de moderne talen in het program zijn opgenomen, dat voor toelating het U.L.O.-diploma e.a. (of toelatingsexamen) wordt geëischt en dat de kweekschool driejarig is. Verder zijn aan de meeste kweekscholen B-cursussen ingericht, die opleiden voor de oude hoofdakte. Leemrijse.
c) De bevoegdheden tot het geven van Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs worden geregeld resp. door de Middelbaar Onderwijswet (art. 26, 27 en 27 bis, 68 t/m 81) en de Hooger-Onderwijswet (art. 16). De Kroon kan voor het bijzonder onderwijs vrijstelling geven voor den bevoegdheidseisch, telkens voor één jaar (M.O.-wet art. 44, H.O.-wet art. 159).
De bevoegdheden worden verkregen krachtens academische graden (→ Academisch Statuut) of door het afleggen van examens, geregeld door de M.O.-wet. De bevoegdheden voor de Middelbare Meisjesscholen zijn geregeld bij Ministerieel Besluit (Staatscourant 22-23 Febr. 1936).
d) Hooger Onderwijs
De benoembaarheid tot hoogleeraar is over het algemeen niet afhankelijk van eenige akte van bekwaamheid. Slechts behoeft de benoeming van hoogleeraar aan de gemeentelijke univ. van Amsterdam de bekrachtiging des konings. Voor de bijzondere univ. en de bijzondere leerstoelen is deze slechts noodig zoo de benoemde niet den doctoralen graad eener Nederlandsche univ. in de faculteit waarin de aangestelde onderwijs zal geven (art. 188) bezit; is dit wel het geval dan is kennisgeving aan den minister van O. K. W. (art. 190) voldoende. de Boer.
B) In België
a) Lager Onderwijs
Voor de Fröbel-onderwijzeres is de akte speciaal en noodzakelijk, om tot dien vorm van onderwijs toegelaten te worden, zelfs indien andere akten niet ontbreken. Voor de Fröbelschool wordt drie jaar speciale voorbereiding gegeven. Voor de gewone akte L. O. is een jaar algemeene en vier jaar bijzondere voorbereiding voorzien. De beroeps-of vakonderwijzer hoeft niet noodzakelijk houder te zijn van een bijzondere akte: de gewone akte kan volstaan. Alleen de beroepsonderwijzer(es) van den middelbaren graad geniet een afzonderlijke voorbereiding, en heet dan ook beroepsregent(es).
Het onderwijs in de speciale vakken wordt bij voorkeur toevertrouwd aan onderwijzers, houders van die speciale getuigschriften: turnen, teekenen, landbouw, huishoudkunde. Voor het onderwijs in de muziek in de voorbereid, afd. der Rijksmiddelb. scholen wordt geen onderwijzersakte vereischt, wel een speciaal getuigschrift na conservatoriumstudies.
b) Middelb. Onderwijs
In de Middelb. scholen van den lageren graad hebben onderwijsbevoegdheid de regenten: onderwijzers, die, boven de gewone vorming, gedurende één jaar een speciale opleiding genoten hebben aan een Normaalafdeeling voor het M. O. van den lageren graad (→ Normaalschool). Waar, krachtens het K.B. van 1 Mei 1928, Atheneumafdeelingen gehecht worden aan de R.M. Scholen (de drie jaren van den lageren cyclus in het gymnasiaal onderricht), worden alle vakken, buiten Latijn en Grieksch, door regenten onderwezen. In het beroepsonderwijs onderwijzen, naast onderwijzers en regenten voor de algemeene vakken, ook beroepsregenten (titel niet wettelijk beschermd): deze worden opgeleid in speciale (meestal vrije) instituten, gedurende ten minste vier jaar.
In de → normaalscholen van den lageren graad hebben onderwijsbevoegdheid regenten, die een staatsexamen afgelegd hebben voor een commissie, welke zetelt volgens de noodwendigheden; alleszins niet regelmatig. Aan dit examen kunnen deelnemen de houders van een diploma van regent, en de houders van vsch. universitaire wettelijke of wetenschappelijke candidaats- en licentiaats-diploma’s. De doctors hebben de iure onderwijsbevoegdheid in de Lagere normaalscholen; eveneens de agregaten van het M.O.
De jure ook hebben de doctors onderwijsbevoegdheid in den hoogeren zoowel als in den lageren cyclus van het gymnasiaal onderwijs (→ Atheneum). In volledige Atheneum-afdeelingen, gehecht bij een R. M. school, onderwijzen, bij wijze van overgangsmaatregel, ook regenten, daar waar het departement van Openb. Onderwijs nog niet in de aanstelling van een geagregeerde van het M.O., resp. van een doctor, heeft voorzien.
c) Voor het Hooger Onderwijs is in feite geen eigenlijke titel streng vereischt: toch zijn professoren-zonder-doctorsdiploma eerder uitzonderlijk. De wet van Mei 1929 heeft den graad ingesteld van agregaat van het H.O., en thans is in de universitaire milieu’s de tendens algemeen om van de candidaat-hoogleeraren dezen graad te vereischen. Grypdonck.