Vrijstaat van het Duitsche Rijk; bestaat uit eigenlijk O. en de exclaves Oldenburgsch Lübeck en Birkenfeld; totale opp. 6 424 km2, ca. 650 000 inw.
Eigenlijk O. ligt aan de Noordzee (Jade- en Wezerbocht) en gaat tot 52°20'N. In het Oosten vormt de Wezer voor een deel de grens. In het Z. is het hoogste deel (overblijfsel van een moreenerug). Het N. deel bestaat uit Alluviale afzettingen; daar vindt men vele polders. Dit eigenlijke O. is 5 382 km2 groot, waarop ca. 467 600 inw. (in het Oostelijk deel overwegend Prot., in Munsterland Kath.). Bijna de helft der bevolking leeft van agrarische bedrijven en vervening. Bekend zijn de paarden- en runderteelt.
Oldenburgsch Lübeck ligt aan de Lübecker bocht ten N. van de stad Lübeck is 542 km2 groot en telt ca. 475 00 inw. Hier zijn verbouw van rogge, aardappelen en haver en de veeteelt hoofdmiddelen van bestaan.
Birkenfeld ligt aan den N.W. oever van de Nahe, ten N. van het Saargebied (IX 576 B4). Het is 503 km2 groot met ca. 55 500 inw. (20 % Kath.). Boschbouw, veeteelt en edelsteenslijperij (→ Oberstein) worden er vnl. uitgeoefend.
Hoofdstad van het geheel is de stad Oldenburg (in eigenlijk Oldenb.), ca. 67 750 inw. (8,5 % Kath.); zetel van den rijksstadhouder.
v.Wijk.