Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Narwal

betekenis & definitie

(Monodon monoceros L.), een soort van de fam. der dolfijnachtigen van de orde walvisschen, leeft in de Noordelijke Ijszee. Hij wordt 4,5 m lang; de staartvin is 1 m breed.

Het gebit bestaat uit twee groote, 2-3 m lange, gedraaide, holle, waterpas in de bovenkaak staande stoottanden, waarvan er in den regel een, meestal de rechtsche, te onontwikkeld blijft; deze tanden komen bij het wijfje zelden voor; het zijn de wapens van het dier, die ook gebruikt worden om de platte grondvisschen (schollen, roggen) op te jagen. De rolronde kop heeft een lengte van 1/7 van die van het langgerekte, spoelvormige lichaam.

De glanzende, fluweelachtige huid is naar gelang van leeftijd en sekse verschillend gekleurd; bij het mannetje vertoonen zich op de witte of geelwitte grondkleur talrijke onregelmatige donkerbruine vlekken, die bij het wijfje kleiner zijn.Keer.

< >