Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Noordelijke IJszee

betekenis & definitie

Zee rond den Noordpool tusschen Europa, Azië, N. Amerika en Groenland.

Opp. van het eigenlijke bekken ca. 7 250 000 km2; diepte, voor zoover bekend, meer dan 3 000 m (max. 5 440 m). De N.

IJ. is voor minstens ⅔ voortdurend met ijs bedekt, dikwijls door jarenlange opeenstapeling en oppersing van aanzienlijke dikte. De ijsschotsen van één winter hebben slechts een dikte van 1 à 2 m.

Deze persingen ontstaan volgens Nansen, wien wij vnl. onze kennis van de N. IJ. danken, door de getijden, hoewel deze zwak zijn en het amplitude gering is.

Het ijs wordt afgevoerd langs de Baffinsbaai, door den Oost-Groenlandstroom en tusschen Spitsbergen en Nova-Zembla, maar niet door de Beringstraat. Kriimmel schat den jaarlijkschen afvoer op ca. 20 000 km3 ijs.

Het zoutgehalte aan de opp. blijft onder 32%0, doch bedraagt in de diepte 34,9 %o. De watertemp. wijst in het algemeen op drie waterlagen: een koude bovenlaag (—1° C), een warme middenlaag (+0,5 tot +1° C) en een dikke koude bodemlaag (in het algemeen —0,7, doch tusschen 60° en 65° N. slechts —1,2°).

De stroomen zijn zwak, meerendeels in Westelijke richting en zeer afhankelijk van den heersclienden wind.

De N.

IJ. wordt ook wel Arctische Zee genoemd. Wissmann

< >