Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Moskee

betekenis & definitie

(Arab. masdzjid = plaats, waar men zich ter aanbidding neerwerpt), de plaats voor de gemeenschappelijke ritueele godsdienstoefeningen der Mohammedanen. In denKoran wordt de naam vooral gebruikt voor het Mekkaansche heiligdom, waarvan de ➝ Kaaba het middelpunt vormt.

De eerste, door Mohammed in Medina gestichte, moskee had niet het karakter van een exclusief voor godsdienstoefeningen bestemd heiligdom, doch was evenzeer politiek en maatschappelijk centrum. Ook de m., die bij de uitbreiding van den Islam door de veldheeren in de veroverde gebieden werden opgericht, hadden dit dubbele karakter, doch in den loop der tijden ging het godsdienstig element overheerschen.

Zoo werden m. opgericht op heilige plaatsen en boven het graf van heilige personen. De toegang, eerst voor allen vrij, werd later aan niet-Mohammedanen gewoonlijk verboden.In de m. móet de gemeenschappelijke ➝ salat op Vrijdag plaats hebben, het aldaar verrichten van de gewone salat is aanbevelenswaardig. Voor de toespraak bij de Vrijdagssalat (choetba) dient de kansel (mimbar), geplaatst naast de nis (mihrab), welke de gebedsrichting (kibla) aanwijst; dicht daarbij is vaak een verhoog (dakka), waarop de ➝ moeadzdzin het begin van de salat aangeeft. Voor het oproepen der geloovigen dient gewoonlijk een toren, de minaret, ofschoon waarsch. niet hierom, doch in navolging der Christelijke kerken in zwang gekomen. Tot het vaste personeel behoort:

1° de ➝ imam of voorganger in de salat. Dit ambt, dat oorspr. den heerscher toekwam, wordt nu door een beambte waargenomen, die ook het oppertoezicht over de moskee heeft (➝ pangoeloe);
2° de chatib, belast met de toespraak (choetba) tot de gemeente;
3° de ➝ moeadzdzin of oproeper tot de salat;
4° enkele lagere beambten. In kleinere m. worden vaak meerdere ambten door één persoon waargenomen.

In den regel zijn de grootere m. tevens middelpunt van theologische studiën. Vaak wordt daarvoor een aparte school (madrasa) met woning voor leeraren en leerlingen gebouwd; zij kan echter ook een gedeelte van een bestaande m. zijn. De leervakken zijn vooral: Koran-reciet en exegese; studie van de plichtenleer (fikh). Oudtijds was voordracht door leeraar en van buiten leeren door leerling de onderwijsmethode; nu gebruikt men handboeken, al hecht men nog steeds het grootste gewicht aan de mondelinge verklaring.

Lit.: Houtsma, Encycl. des Islam (s. v. Masdjid); Th. Juynboll, Handl. tot de kennis v. d. Mohamm. Wet (31925). Zoetmulder.

De bouweigenaardigheden der m. liggen meer in de Mohammedaansche sierelementen en in het aanwenden (dikwijls) van meerdere steunsels in plaats van mindere zwaardere. De aangebouwde minarets geven in haar slankheid aan het geheel een bijzonder cachet; ze bevatten slechts een trap van binnen. Meerdere bestaande Christelijke tempels werden in m. veranderd (bijv. de Aya Sophia). Bij den moskeebouw werd veelal de stijl toegepast, die in het land heerschend was. De Abbassiden echter hebben door vermenging der Arabische met Perzische cultuur en kunst en den Sassanidischen koepelbouw een eenigszins eigen kunst gevormd.

In Mesopotamië bouwde men ellipsvormige tongewelven voor de overkluizing der hallen; in Egypte koos men de vierkante overdekte, in het midden open zuilenhal of zuilenhof (op het voorbeeld van den Egypt. tempelbouw), met rijkbewerkte liwan of Oostzijde en gebedsnis; in klein-Azië paste men den hoefijzerboog toe (o.a. Kodjè Kalessi), in Perzië en Voor-Indië den kielboog; in de Hasaiunoskee te Kairo vindt men zelfs het Christelijk kruis-grondplan met tongewelf. In Indië openbaart zich een voorliefde voor den kielboog, voor den Tartaarschen ui-vormigen koepel en den zuilenvorm der Boeddhistische tempels; in het Ottomaansche rijk is het Byzantijnsche type (vooral der Aya Sophia te Konstantinopel) richting gevend. In Spanje en (gedeeltelijk) in Noord-Afrika treft men West-Gotische invloeden aan.

Lit.: E. H. Becker, Islamstudiën (1924).

p. Constantinus.

< >