Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Koran

betekenis & definitie

(Arab. koer’an = reciet, te reciteeren tekst), het heilige boek der Mohammedanen, bevattende de openbaringen, welke Allah aan zijn profeet Mohammed zou gegeven hebben.

Ontstaan en authenticiteit. De tekst, welke op het oogenblik, zonder varianten van eenige beteekenis, in den Islam bestaat, is zoo goed als zeker terug te voeren op den derden kalief Osman (644-655). Tijdens Mohammed’s leven werden de openbaringen of door de geloovigen in het geheugen bewaard of als losse aanteekeningen op allerlei materiaal vastgelegd. Onder zijn opvolger Aboe Bekr werd door den schrijver van den profeet, Zaid ibn Thabit, een eerste, voorloop ige verzameling aangelegd, doch onder Osman werd, om geschillen over de juiste lezing te voorkomen, door denzelfden Zaid een officieele redactie vervaardigd, en al het overige vernietigd. Zoo bestaat nu de K. uit 114 hoofdstukken (soera) van sterk uiteenloopende lengte, tezamen 6 206 verzen (aja, = teeken, wonderteeken) bevattend. De ordening der hoofdstukken is zoo, dat de langste vooraan staan, op het zeer korte eerste hoofdstuk na, de o.a. dagelijks in de salat gereciteerde openingssoera (fatiha). Een chronologische volgorde ontbreekt dus; wel heeft men reeds zeer vroeg bij ieder der soera’s aangegeven, of zij uit den Mekkaanschen of den Medinensischen tijd stammen, en deze notities zijn vrij betrouwbaar.

Stijl en inhoud.

De vroegere soera’s onderscheiden zich sterk van de latere. De eerste geven een onloochenbaren indruk van spontaneïteit en eerlijkheid, van waar gevoel, dat zich uit in vaak abrupte en ongepolijste, doch levendig schilderende, dichterlijke taal, vol uitroepen, vergelijkingen en bezweringen: de taal van den extatischen ziener. De stijl der Medinensische is meer regelmatig, met reeds een begin van periodevorming, doch zonder bezieling en vaak monotoon. Ook de inhoud is hiermee in overeenstemming. In de vroeg-Mekkaansche vinden we vooral beschrijvingen van den dag des oordeels, van straffen of belooning, die in het hiernamaals wachten. De laat-Mekkaansche verraden een sterke beïnvloeding door H.

Schrift en legenden van Joden en Christenen, met wie Mohammed zich voor het essentieele één acht. In de Medinensische daarentegen is dit veranderd: de Joden, die zich niet bij hem hebben willen aansluiten, worden heftig aangevallen, met een beroep op Abraham, welke „Jood noch Christen” was. De zich vormende gemeente eischt voorschriften en wetten, bijv. omtrent pelgrimage en ritueel gebed, huwelijks- en strafrecht. Ze worden bij voorkomende gelegenheid gegeven, doch van een regelmatige wetgeving is hier, zoo min als van een systematische geloofsleer in de Mekkaansche, sprake.

Beteekenis.

Voor den moslim bevat de K. Gods woord en de orthodoxie houdt, dat hij niet alleen in zijn prototype, maar ook in zijn actueelen vorm, tot woorden en letterteekens toe, ongeschapen is. Hij is onovertrefbaar, d.w.z. niemand kan hem namaken, en als zoodanig een bewijs voor Mohammed’s goddelijke zending. Het reciteeren, dat op een bepaalde melodie geschiedt, is een hoogst verdienstelijke daad. De eerste Moliamm. beoefening van wetenschap: philologie en grammatica, had Koran-exegese ten doel en steeds zijn er uitgebreide commentaren (Tafsir) op geschreven. De elkaar tegensprekende plaatsen waren oorzaak van heel een theorie over afschaffende (nasich) en afgeschafte (mansoech) verzen.

De K. was van onberekenbaren invloed op de vorming van het klassiek Arabisch en nog steeds op die der Mohamm. mentaliteit. Hij is voor ons belangrijk voor de kennis van Mohammed’s prediking en den oudsten vorm van den Islam en bovendien de eenige absoluut betrouwbare, hoewel vaak in gebreke blijvende bron voor de Mohammed-biographie. Zoetmulder.

Lit. : Nöldeke-Schwally, Geschichte des Qorans (3 dln. 1909-’36); K. Ahrens, Muhammed als Religionsstifter (1935); H. Lammens, L’Islam (1926).

< >