Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Monotonie

betekenis & definitie

1° Een o.a. in het modern productieproces tot uitdrukking komende eentonigheid of eenvormigheid. Door de mechanisatie in de productie en door de rationalisatie der arbeidsmethoden zijn de verrichtingen van den mensch veelal tot zeer eenvoudige deelhandelingen terug te brengen.

Deze deelhandelingen keeren dan regelmatig terug en de arbeider heeft den heelen dag geen andere verrichtingen te volvoeren. Het gevolg daarvan is, dat de werkzaamheden zeer eentonig worden.

Dit noemt men de m. van den arbeid. Het is niet zeker, dat door deze m. het werk van den modernen industriearbeider ondraaglijk en menschonteerend is geworden.

Vsch. personen zijn goed bestand tegen deze m., doordat zij de handeling bij een lageren bewustzijnsgraad uitvoeren en onderwijl zich kunnen overgeven aan dagdroomerijen. Deze personen worden door het monotoon karakter van den arbeid niet geschaad.

Andere factoren, zooals het dwingende karakter, zullen storender op de geestelijke gesteldheid van de arbeidskrachten inwerken. ➝ Monotoniemeter. de Quay.

2° (Geneesk.) Monotonie in het spreken van zwakzinnigen ontstaat, doordat hun spreken zich kenmerkt door een tekort zoowel aan muzikaal als aan dynamisch en temporaal accent.

< >