(Lat. modus = wijze, manier),
1° Een tijdelijk, voorbijgaand gebruik; meestal echter is de beteekenis beperkt tot de manier van zich te kleeden (heerenmode, damesmode); zij regelt snit, stof, kleur en versiering van de kleederdracht.
Het is niet ongeoorloofd de m. te volgen, zoolang de manier van zich te kleeden redelijk blijft, de gezondheid niet schaadt en de regels der zedigheid niet krenkt (➝ Kleeding, sub I A en B). Een onzedige m. invoeren, waar zij niet bestaat, de onzedelijkheid vermeerderen door een nieuwe, ver gaande gewaagdheid, is zware zonde. Enkel de gewoonte volgen, wanneer deze algemeen is geworden, zich kleeden zooals alle vrouwen, ook de fatsoenlijkste, het doen, zal haast altijd toegelaten zijn, op voorwaarde dat de m. niet overdreven is en niet rechtstreeks tot kwaad aanleiding geeft. De gewoonte vermindert de verleidende kracht der toiletten, neemt haar echter niet geheel weg. Daarom waarschuwden de pausen en de bisschoppen tegen de huidige, dikwijls onzedige vrouwenmode. Zie onder ➝ Kleeding (I B), waar men o.a. de voorschriften der Ned. bisschoppen aangeduid vindt.
Lit.: overvloedige aanduidingen bij A. Janssen, Mode en Dans (Davidsfonds, Keurboeken, nr. 10, 1933).
2° In de geologie is m. de in procenten uitgedrukte werkelijke mineralogische samenstelling van een gesteente. De in de m. voorkomende mineralen verdeelt men in twee groepen: defelsische, d. z. veldspaten en hun plaatsvervangers en kwarts, en de mafische of mafieten, d. z. de donkere mineralen als augieten en hoomblenden, glimmers, olivijn en ertsen. De terminologie is afkomstig uit het ➝ C.I.P.W.-stelsel. ➝ Stollingsgesteenten.