in de psychologie, staat tegenover ingeboren aanleg. De mensch als psychisch individu beschouwd is een product niet alleen van overgeërfden aanleg, maar ook van al de invloeden der buitenwereld, die op hem inwerken, en van zijn zelfbepaling. Het geheel der hem omgevende wereld, waartoe de mensch in eenigerlei betrekking staat, wordt milieu genoemd.
Bij het ondergaan van de inwerking zijner omgeving is de mensch niet louter passief, maar in zekere mate schept hij zijn eigen m. Beide factoren, aanleg en m., die de levensontwikkeling van het individu bepalen, ondergaan een wederzijdschen invloed (convergentie-theorie van Stern), bijv. een kind kan een erfelijke belasting met zich op de wereld brengen, die echter in een vorige generatie door het m. tot stand gekomen is, zooals bij chronisch alcoholisme. Het is lang niet gemakkelijk uit te maken, wat bij een bepaald persoon op rekening van zijn aanleg en wat op rekening van het m. te stellen is.
Zou bijv. een misdadiger, zoon van een misdadigen vader, een moreel goed mensch geworden zijn, indien hij in een betere omgeving opgevoed was? Uit deze vraag blijkt de groote sociale beteekenis van het milieu-onderzoek. De milieufactoren kan men in drie groepen onderscheiden: natuur (weer, klimaat, gesteltenis van den bodem, landschap), cultuur (econ. toestand, godsdienst, techniek, opvoeding, werkloosheid enz.) en de menschelijke omgeving, waarin een persoon verkeert (familie, school, fabriek, enz.). v. d. Veldt.