in de Gr. myth. zoon van Tithonus en Eos (Aurora), koning van Aethiopië, die na Hector’s dood Troje te hulp kwam, maar ten slotte door Achilles gedood werd. Zeus verleende M. de onsterfelijkheid: uit zijn asch werd nl. een soort zwarte haviken geboren, die jaarlijks naar Troje vlogen om daar op zijn graf met elkaar te strijden.
Memnon-kolossen noemt men de twee bij Medinet Haboe staande, nu nog ca. 20 m hooge standbeelden van ➝ Amenhotep III. De koning is voorgesteld zittend op een troon. Bij den meest Noordelijken kolos staan zijn moeder en zijn gemalin naast zijn beenen. Sinds een gedeeltelijke verwoesting door een aardbeving (27 v. Chr.?) zou dit beeld bij zonsopgang geluid gegeven hebben, een verschijnsel, waarvoor nog geen bevredigende verklaring gegeven is. Men zag toen in den kolos Memnon, die zijn moeder Eos (= dageraad) klagend begroette. Sinds een reparatie van het beeld in 200 is het geluid verdwenen.
Lit.: H. Kees, in Pauly-Wissowa-Kroll, Real-Encycl. der class. Altertumswiss. (XV 1932, s.v.). Memnon van Ephese had, als plaatselijk bisschop, met St. ➝ Cyrillus van Alexandrië de leiding op het alg. concilie van ➝ Ephese 431, werd met Cyrillus door Theodosius II afgezet en eenigen tijd gevangen gehouden, maar weldra weer vrijgelaten.