1° Henri Louis Charles te, Javanicus. * 5 Oct. 1841 te Rembang (Java), † 30 Mei 1917 te Bandoeng. In 1882 assistent-resident te Djoewana en in 1885 resident te Semarang, belast met de bestrijding van den opium-smokkelhandel. Verzette zich tegen het nemen van een proef met de opiumregie op Madoera en nam, toen die toch werd doorgevoerd, in 1893 ontslag.
Voorn. werken: Eenige dagen het desaleven meegeleefd (in Tschr. Bataviaasch Gen., 1879); Een en ander over de wajang; Drie en twintig schetsen van wajangstukken; Drie teksten van tooneelstukken uit de Wajang-Poerwa. Olthof.
2° Lucas van, Ned. dichter. * 1595, † 1652. Trad in de Orde der Capucijnen en werd, nadat een keel-aandoening hem het prediken belette, de grootste mystieke dichter van zijn tijd. Zijn versvorm is onvolmaakt, doch zijn begeestering, zuiver en kinderlijk, neemt een hooge vlucht.
Werken: Den Blijden Requiem (1631); Cloosterken der gheestelyeke veryssenisse (1639).
Lit.: Ant. v. Duinkerken, Dichters der Contra-Reformatie. Asselbergs.
3° Margaretha van, staatsdame van Louise de Coligny, minnares van prins Maurits. † 17 Mei 1662. Van moederszijde afstammelinge uit een Kath. gebleven bastaardtak Nassau-Conray. Zij woonde sinds 1603 teruggetrokken te Den Haag en Rijswijk en werd door Maurits, van wien zij drie zoons had, onderhouden. Na diens dood werd het haar door hem toegewezen jaargeld nog tot 1634 uitbetaald.
J. D. M. Cornelissen.