Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Marterachtigen

betekenis & definitie

(Mustelidae), een fam. van de orde der roofdieren, bewonen, behalve Australië, alle werelddeelen. Het zijn middelmatig groote tot kleine roofdieren met een langgerekt lichaam op korte pooten. Bij de aarsopening bevinden zich klieren, die een stinkend vocht afscheiden.

De beharing is meestal dicht en fijn, zoodat vele soorten gezochte pelsdieren zijn. De m. zijn slim, moedig en bloeddorstig; de meeste zijn nachtdieren, Het voedsel bestaat bij voorkeur uit dieren: kleine zoogdieren, vogels, amphibieën, insecten, soms ook uit visschen en andere waterdieren. Zij dooden vaak meer dieren, dan zij als voedsel gebruiken.

De groote schade, die zij onder de huisdieren en het wild aanrichten, wordt ruimschoots vergoed door het nut, dat zij door het verdelgen van schadelijk gedierte stichten.In onze streken leven de volgende soorten. De boom- of edelmarter (Martes martes L.) bewoont de bosschen van Europa en Azië; hij wordt 55 cm lang met een staart van 30 cm; de pels is op den mg donkerbruin, op de zijden en den buik geelachtig; op hals en keel bevindt zich een steeds afgeronde, gele keelvlek. De boommarter besluipt zijn prooi en voedt zich met dieren, soms grooter dan hij zelf. De steen-, huismarter of fluwijn (M. foina Erxl.) leeft in Midden- en Z. Europa; in Ned. haast uitgeroeid; verschilt van den boommarter door de geringere grootte (met staart 70 cm), kortere pooten, langeren kop, korteren, lichteren pels en de witte keelvlek; hij houdt zich meer in de buurt van menschelijke woningen op. De wezel (Mustela vulgaris L.) bewoont geheel Europa, Noordelijk Azië en Noordelijk Afrika.

Het mannetje wordt 38 cm lang, het wijfje is kleiner. De pels is roodachtig bruin met witte onderzijde; ’s winters is de kleur lichter, doch zonder donker staarteinde zooals de hermelijn. De wezel is nuttig door het verdelgen van muizen en werd daartoe in de Oudheid in de huizen gehouden. De hermelijn (Mustela erminea L.), iets grooter dan de wezel, is zomers lichtbruin met donkere staartpunt; ’s winters wit behalve de staartpunt. De otter (Lutra lutra L.) leeft in Europa, N. Afrika en Midden-Azië; wordt 1,5 m lang; kop langwerpig eirond met afgeronden snuit, kleine oogen en zeer korte, afsluitbare, in den pels verborgen ooren; lichaam vrij slank, maar vlak; de korte pooten dragen teenen met zwemvliezen; vacht donkerbruin met lichtere onderzijde.

Voedsel vooral visschen, waardoor hij zeer schadelijk is, daarnaast ook ratten en watervogels. Voor ➝ bunzing, ➝ hermelijn, ➝ das, zie deze woorden. Voor de fret, zie ➝ Bunzing.

Van de uitheemsche soorten zijn de belangrijkste pelsdieren, het sabeldier (Martes zibellina), in N. Europa en Noord-Azië, heeft een bruinen tot zwartbruinen pels. De veelvraat (Gulo gulo L.), 1 m lang, bewoont de koudere streken van het Noordel. halfrond; zijn vacht is donker tot bruinzwart. De stinkdieren (Mephitis) scheiden een zeer stinkend vocht af; in N. Amerika leeft de skunk (Mephitis mephitis Schreb.), waarvan de zwarte pels twee witte strepen draagt.

< >