1° Jan van, heer van Thoulouze en van Budingen; broeder van Philips. * Vermoedelijk ca. 1532, ✝ 13 Maart 1567 te Oosterweel. Hij volgde te Genève de lessen van Calvijn en Beza, en keerde met zijn broeder in 1561 (?) naar de Nederlanden terug. Dadelijk nam hij als Protestant deel aan de opstandige beweging van de Ned. edelen, en stelde met Gilles Leclercq de akte van het ➝ Eedverbond op (1565).
Ook bij het opstellen van het Smeekschrift der Edelen (1566) was hij behulpzaam geweest. Hij nam deel aan de besprekingen van de edelen en Calvinisten te St. Truiden en was onmiddellijk na den beeldenstorm te Antwerpen in de stad als kapitein van den Prins van Oranje en steunde er de eischen van de Calvinisten.
M. nam verder deel aan al de onderhandelingen met Brederode, welke de opstandige actie in de richting van het geweld dreven, en ondernam met enkele andere kapiteins den aanval op het fort Rammekens bij Middelburg. Na de mislukking van dien aanval keerde hij met zijn benden naar Antwerpen terug, doolde enkele dagen rond de stad, totdat de regeeringstroepen den 13en Maart 1567 het geuzenleger te Oosterweel vernietigden, waarbij M. met het grootste deel van zijn soldaten gedood werd. Lit.: Nw. Ned. Biogr.Wbk.(I en III). V. Roosbroeck.
2° Philips van, heer van St. Aldegonde enz., Zuid-Nederlandsch staatsmanengeleerde; broeder van Jan van Marnix. * 1538 te Brussel, ✝ 15 Dec. 1598 te Leiden. Studeert te Leuven en te Genéve (leerling van Calvijn en van Theod. Beza). Bij zijn terugkeer in onze gewesten (1561 ?) schaart hij zich bij de oppositie en maakt deel uit van het Eedverbond der Edelen (Juli 1565). Na den beeldenstorm zal hij in „Van de beelden afgheworpen in de Nederlanden in Augusto 1566” deze daad rechtvaardigen. Begin 1567 verwijlt hij in Duitschland om troepen voor de rebellen aan te werven; hij wijkt met Oranje uit en vestigt zich te Einden, waar hij zijn pen in dienst van de opstandelingen stelt. Weldra wordt hij de vertrouweling van Oranje, spreekt de Staten van Holland op hun vergadering van Dordrecht toe (Juli 1572), wil allen tot den strijd aanzetten, doch wordt in Nov. 1673 bij de verdediging van Maasland-Sluis gevangen. Hij poogt Oranje tot onderhandelingen met Philips II aaten zetten, en, uit de gevangenschap verlost (Oct. 1674), neemt hij deel aan de vredesonderhandelingen van Breda (Maart 1675), onderteekent de Pacificatie van Gent (1676), en bewerkt achtera! de Staten-Gen. om Oranje als stadhouder van Brabant aan te stellen. Den „religie-vrede” bewerkt hij mede, neemt deel aan de vredesonderhandelingen van Keulen (1679). onderhandelt met den hertog van Anjou (1678) en blijkt trouwens ook later voorstander van een naar Frankrijk georiënteerde politiek. Tot burgemeester van Antwerpen aangesteld, moet hij die stad 17 Aug. 1685 overgeven. Prof. van der Essen heeft bewezen, dat alle aantijgingen over verraad van M. ongegrond zijn. Na 1690 wordt hij door de Staten van Holland als afgezant naar Engeland en bij Hendrik IV, koning van Frankrijk, gezonden; daarna vestigt hij zich te Leiden, waar hij, na een verbazende letterkundige bedrijvigheid (zie onder), enkele jaren later sterft. M. is een invloedrijke figuur geweest in den opstand van de Nederlanden tegen Spanje.
Lit. : de werken van Juste, Van den Have, W. v. Bergen, Tjalma, A. Eiken, Alberdingk-Thijm, en het meest recente : Fr. Wittemans, M. v. St. Aid., minister v.
Willem v. Oranje (Antwerpen 1934); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (I en III). F. Roosbroed.
Letterkundige arbeid. M. schreef in het Fransch, het Latijn en ook in het Nederlandsch. Hij vertaalde de psalmen uit het Hebreeuwsch. Die vertaling, veruit de beste, behoort tot het voortreffelijkste der 16e eeuw. Als onverdraagzaam Calvinist bestreed hij zoowel de andere Herv. gezindheden als de Kath. Nog werkte hij bij het einde van zijn leven, in opdracht van de Alg.
Staten, aan een vert. van den Bijbel. Het geschrift, dat hem het meest beroemd heeft gemaakt, is zijn (oorspr. Ned.?) » Byencorf der H. Roomsche Kereke, voor de eerste maal verschenen in 1669, zonder jaar of plaats; onder den deknaam Isaac Rabbotenu van Loven, licentiaet in de Pauselicke Rechten, en uit spot aan Fr. Sonnius, bisschop van Den Bosch, opgedragen. Als pamflet, niet als kunstwerk, heeft het een grnoten invloed gehad, ook in het buitenland: Duitschland (vert. door Fischart) en Engeland. Dat hij ook het Wilhelmuslied zou gedicht hebben, staat niet vast.
Uitg.: d. F. Quinet, A. Lacroix en Alf. Willems (7 dln. Brussel 1857-’60) ; J.
J. van Toorenenbergen. Marnix’ godsd. en kerk. Geschriften (3 dln. 1871--78). Over auteurschap van het Wilhelmus: samenvattend overzicht bij P. Leendertz Jr., Het Wilh. van Nassouwen (1925); Fr. Kosmaan, W. v.
N. (1923); J. W. Muller, in Album Tarlenek (1931). V.Mierlo.