De aan steden en dorpen in vroeger tijden verleende bevoegdheid (privilege) tot het houden van jaar- en weekmarkten. Of het m. onder de ➝ heerlijke rechten gerangschikt mag worden, is betwist. Met het houden der markt ging soms gepaard de marktvrede, d.w.z. dat iedereen vrijelijk deze markt kon bezoeken zonder kans te loopen van een strafrechtelijke vervolging.
Ten teeken van den marktvrede werd het ➝ marktkruis opgericht.M. wordt tegenwoordig gebruikt voor geld, dat aan de gemeente voldaan moet worden, indien een koopman op de markt een bepaalde ruimte (plaats) ter beschikking wil krijgen. Hermesdorf.
Ook het Belg. recht verstaat onder m. de bevoegdheid, aan de gemeenten toegekend om markten op haar grondgebied op te richten. Onder het Fransch regime behoorde die bevoegdheid niet tot de gemeenten maar wel tot het Centraal Bestuur op voorstel van de departementen (wet 12-20 Aug. 1790, hfst. VI al. 9). Onder het Hollandsch bewind mocht geen enkele wijziging gebracht worden aan de marktdagen tenzij met machtiging van den Koning en van de Prov. Staten (K.B. 11 April 1822). Onder het Onafhankelijkheidstijdvak werd aanvankelijk het m. toegekend aan de Provincieraden.
Deze inderdaad moesten zich uitspreken over de aanvragen, door de gemeenteraden ingediend aangaande het oprichten of afschaffen van markten op haar grondgebied (wet van 30 April 1836 art. 32). Later, nl. door de wet van 27 Mei 1870, werd het m. onbeperkt aan de gemeentebesturen toegekend.
M. heeft ook nog een fiscale beteekenis, nl. de bevoegdheid, die de gemeenten hebben plaatsgeld te heffen in de hallen, op de jaarmarkten, op de markten en in de slachthuizen, alsook stand-, waag-, meet- of peilgeld te eischen. Dit recht wordt geregeld door art. 77 5° van de gemeentewet. Rondou.