Bijbelsche naam van een landstreek en een volk," dat ten N. van Palestina lag; vlg. Gen. 10.2 en Par. 1.5 zoon van Japhet. Volgens Ez. 38.2 en 39.6 is M. het koninkrijk van Gog (Magog = mat Gog = land van Gog?), den vijand, die in den eindtijd het Israëlietische volk zal teisteren, maar daarna jammerlijk zal omkomen.
Meestal denkt men aan Noordelijk Klein-Azië, en aan de Scythen als bewoners van M. Daarvoor zou pleiten, dat M. steeds in verbinding met Gomer (de Kimmeriërs), Mesjek (de Moskiërs) en Toebal (de Tibarenen) genoemd wordt. Anderen zoeken in het M. van Ezechiël geheimschrift voor Babel (Magog = ggm = bbl = Babel).
A. v. d. Bom.