Vorm van neo-Impressionisme in de schilderkunst. Ontstond, als vele richtingen in de moderne schilderkunst, te Parijs en werd het eerst beoefend door Seurat, Signac, Luce, Cross en Rijsselberghe. Het streven was, de werkelijke werking van het licht in de natuur, in de schilderkunst weer te geven.
Lichttheorieën van Chevreuil en Helmholtz werden daarvoor bestudeerd. Paul Signac werd, met zijn boek „De Délacroix au Néo-Impressionisme”, de theoreticus van het luminisme. Hij beweerde, dat de natuur slechts te werk gaat met de tot in het oneindige genuanceerde kleuren van het zonnespectrum en dat zij geen vierkanten millimeter egale kleur duldt.Vandaar, dat hij het schilderij wenschte te verlevendigen door de zuivere werking der spectrale kleuren. Volgens Signac vermengt zich de kleur van het zonnelicht, dat, naar gelang de vordering van den dag, geel, oranje of rood is, met de locale kleur en geeft deze, in het hevigste licht, warm-roode en gouden neventinten. De schaduw is daarentegen, als getrouw complement van het licht, en naar gelang de felheid van dat licht, violet, blauw of blauwgroen. De niet belichte partijen van den localen toon worden door deze koelere tinten beïnvloed. Aardverven worden uitgebannen, de eenige neutrale kleur is wit en slechts met wit worden de verven gemengd. De luministen zijn dus de divisionnisten van de kleur.
Dikwijls ziet het schilderij van een luminist er uit als een mozaïek: in plaats van de glas- of marmersteen tjes zijn vlakjes en streepjes verf gebruikt. Degenen, die de verf in punten opbrachten, noemt men pointillisten. Signac heeft zelf ook gepointilleerd, later streefde hij er slechts naar de penseelstreken te houden „in het kader” van zijn schilderij, hij gaf dus in een groot doek breeder en forscher verfvlekken dan in een klein.
Het directe toepassen van wetenschapservaring op het kunstwerk zou gevaarlijk zijn geweest, als er bij de luministen niet verscheidene goede kunstenaars waren geweest, bij wie de natuur boven de leer ging. Seurat vooral, het meest afzonderlijk staande, veel „grijzer” dan de anderen, bleek in zijn „Grande Jatte”, „Le Chahut” en de „Baignade” een groot kunstenaar. Hij had ook nieuwe decoratieve oogmerken, streefde naar een meer synthetisch rhythme in het schilderij. Signac heeft vooral te Avignon en te Venetië zeer fraaie doeken geschilderd, waar in zijn „theorie” glansrijk werd overwonnen.
Van de Nederlanders is vooral Vincent van Gogli, in zijn Franschen tijd, door het l. beïnvloed. Verder bijv. Jan Toorop, in zijn Zeeuwschen tijd, Hart Nibbrig, Co Breman. Engelman