Loon, dat de rechtvaardigen ontvangen na hun dood voor de ➝ goede werken, welke voortvloeien uit geloof en liefde, en uit de genade. Het bestaat vnl. in het bezit van God door de zalige ➝ aanschouwing. Daar er geen volledige vergelding is in dit leven, is de vergelding na dit leven zeer aannemelijk.
Toch is het bestaan van de vergelding, zooals zij feitelijk is, slechts kenbaar door de openbaring. In het O. T. is het nog niet duidelijk, waarin het l. voor een goed leven bestaat.
Het boek der Wijsheid spreekt nog slechts van den vrede, van het l. bij God enz. (3.1 vlg.; 5.16; 6.19). Het N.T. geeft duidelijk aan, waarin het geluk des hemels bestaat (1 Cor. 13.12) en zegt ook, dat dit het l. is voor de goede werken. Sprekend tot de vervolgden, zegt Christus: „Verheugt en verblijdt u, want groot is uw loon in den hemel . . . .” (Mt. 5.12; Lc. 6.23).
Volgens S. Paulus „zal elk (van de predikers) zijn eigen loon ontvangen, overeenkomstig eigen arbeid” (1 Cor. 3.8). Christus spreekt herhaaldelijk van de „vreugde des Heeren”, waarin de trouwe dienaars zullen binnentreden (Mt. 25. 21-23).
Er is dan ook verschil in den graad van geluk naar de verscheidenheid van verdienste (Mt. 16.27; Denz. 693). Wanneer wij spreken van „loon”, dienen wij te bedenken, dat de uitverkiezing in haar geheel van Gods barmhartigheid afhangt, zoodat het l. des hemels tegelijk een genadegave Gods is. Omdat God aan den mensch het l., den hemel, wil geven, schenkt Hij hem zijn genade tot het verrichten der goede werken, of zooals S.
Paulus het uitdrukt: „die Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen, en die Hij heeft geroepen, heeft Hij ook gerechtvaardigd,” (Rom. 8.30).Vgl. ➝ Loonmoraal. L. Cornelissen.