Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lood

betekenis & definitie

is een scheik. element, teeken Pb, atoomgewicht 207,2, rangnummer 82, smeltpunt 327,5° C, kookpunt 1730° 0, s. g. 11,4. Het staat in de vierde kolom van het ➝ periodiek systeem, met germanium en tin een natuurlijke familie vormend. Het is een vrij onedel metaal (normaal-potentiaal = 0,29), maar doordat de zouten met de gebruikelijke zuren onoplosbaar zijn (zoo het chloride, sulfaat, carbonaat), wordt het door deze toch niet vlug aangetast.

Veelvuldig gebruik daarom in de chemische industrie.L. komt het meest voor als het sulfide (➝ Galeniet), verder als carbonaat (cerussiet) en als sulfaat (anglesiet). Alleen ’t eerste komt voor het winnen van lood in aanmerking. Het wordt daartoe in eenvoudige ovens met cokes gesmolten. Daarna kan het nog geraffineerd worden, bijv. door electrolyse. De voornaamste leveranciers van lood zijn de Ver. Staten (Minnesota), Mexico, Australië en Spanje. De jaarlijksche productie bedraagt ca. 1½ millioen ton. L. wordt gebruikt als zoodanig vooral voor waterleidingbuizen, dakbedekking; verder in diverse legeeringen, bijv. hardlood (l. met 8-13% antimoon), voor appendages en roosters in accumulatoren, ➝ soldeer, lettermetaal (l. met antimoon en bismuth). Een zeer groot deel l. wordt verwerkt op loodwit, menie, en loodglit (➝ Loodverbindingen).

Geschiedenis. Lood, het zware, zachte, blauwachtige metaal, was reeds in de vroegste Oudheid bekend. Zoo vindt men het op een lijst van heffingen van pharao Thoetmes III (1515-1461 v. Chr). De oudste plaats in den Bijbel, waar het genoemd wordt, is Ex. 15.10. Het werd echter vaak met tin verward. De Grieken, die in eigen land veel l. wonnen, maakten juist scherp onderscheid tusschen molibos (= lood) en kassiteros (= tin). Bij de Romeinen vindt men dit onderscheid eerst bij Caesar: plumbum album (= tin) en plumbum nigrum (= lood). Het gebruik van l. in de Oudheid bepaalde zich tot „loodjes” voor het gespannen houden van de draden op het weefgetouw, banden om aarden potten en om het hoofdhaar mee bijeen te houden, voor het bevestigen van ijzers in steen, en als grondstof voor menie en loodwit. De Romeinen voerden het gebruik van looden waterleidingbuizen in. Dienovereenkomstig steeg de productie sterk; inderdaad werd l. op alle plaatsen, waar het in het Romeinsche rijk voorkwam, ook ontgonnen: Frankrijk, Engeland, Rijnland en Spanje. In dit laatste land geldt de aanwezigheid van Romeinsche mijnschachten nog steeds als een aanduiding van een rijke mijn. Overigens waren de Carthagers de Romeinen hier voor geweest: de loodmijn, die de vrouw van Hannibal als deel van haar bruidschat meebracht, bestaat nog heden ten dage (Palazuelos in het district Linares).

Bij de alchemisten was lood geassocieerd met Saturnus. Evenals deze planeet traag is in zijn bewegingen, is l. dit in zijn chemische reacties; zooals Saturnus in de mythologie zijn eigen kinderen opeet, vreet l. in gesmolten toestand andere metalen aan.

Lit.: Hofmann, Das Blei bei den Völkern des Alterthums (Berlijn 1885). Zernike.

Gebruik in de kunstnijverheid. Wegens zijn weekheid kan het l. gemakkelijk uitgesneden en met den hamer bewerkt worden; daar het licht smeltbaar is, wordt het veel gebruikt voor gietwerk; verder dient opgemerkt, dat het l. tegen alle weersgesteldheden bestand is. Daarom komt het veel voor ter versiering der daken (nokbekroning, bedekken van torenspitsen en uitstekende makelaars enz.). Ook vele fonteinen, tuinbeelden en -vazen werden tijdens Barok en Rococo in l. gegoten. In de kleinplastiek zijn pelgrimsplaatjes en enkele medailles, munten en penningen van lood. Verder kan het gegoten l. toepassing vinden in de binnenhuisversiering (bijv. sommige festoenen, laag- en hoogreliëf in het kasteel te Versailles). In gebruiksvoorwerpen komt het l. soms voor i.p.v. tin. Voor het gebruik van l. in het glas, zie ➝ Glasschilderkunst.

V. Herck.

< >